sten zijn sombere lijktochten, onze vergaderplaats het veld des
doods, onze zangen het eeuwige vaarwel, bij het graf onzer dierbaarste
broeders gesnikt....
Nog treurt het hopeloos Vlaanderen over de vroege opvaart zijner edelste
zonen, nog zwoegt het weenend om den gedenksteen op het graf van den
Gentschen zwaan[3] te rollen, nog bloedt het uit zijne dubbele wonde ...
en reeds bonst een nieuwe noodkreet uit zijne scheurende ingewanden over
het neerslachtig vaderland!
Bij een ander graf--het laatste, dat wij sidderend zagen
sluiten--durfden wij hopen, dat de storm had uitgewoed. Twee eiken
kruinen lagen ontworteld en verbrijzeld ten gronde....[4] Het offer was
volbracht? Eilaas, neen, neen! Nog ergens, in een welig oord bij de
Schelde, bloeide een frissche wilg, in de volle kracht zijner
oorspronkelijke milde natuur. Bij den minsten zucht, die zijn loover als
de snaren eener harp deed trillen, liep het volk luisterend toe, en het
bewonderde met dankbare aandacht de zoete liederen, die als
dauwdruppelen glinsterend en zoel in de harten vielen, troost en balsem
goten over het wee des vaderlands en de taal onzer moeder deden beminnen
om hare harmonische en bekoorlijke zachtheid.
Een voorbode des doods schoot nevens den frisschen boom voorbij en
zengde zijn welig gebladerte: de zingende wilg verdorde langzaam--en
stierf: kruin en stam vielen ter aarde. Niets meer, niets meer van hem
dan de onvergankelijke naklank zijner betooverende liederen....
Niet genoeg dat de _Vlaamsche Nestor_ van tusschen ons werd weggemaaid,
niet genoeg dat de wreede dood het lied in de keel des _Vlaamschen
Nachtegaals_ verworgen kwam ... ook de _Vlaamsche Bard_, de vroolijke
zanger des volks moest ons verlaten--lijden en sterven als een
martelaar.
Daar ligt hij.... Van Ryswyck! bevrozen onder den kouden zoen des doods
... en met hem zinkt voor eeuwig in den schoot der aarde zijne
wonderlier, die het ingewand des volks trillen deed.
Van Ryswyck! gij waart mijn eerste strijdgenoot. Samen trokken wij te
velde tegen de vijanden van ons geslacht; samen verhieven wij het zwaard
des woords, om den naam der voorvaderen te wreken en Vlaanderen op te
heffen uit de vernedering. Terwijl ik dorst beproeven het vroegere
heldendom ten voorbeeld onzer broederen op te roepen, stroomden van uwe
lier mannelijke en machtige zangen, die het vaderland doorklonken en mij
den boezem van hoop en vertrouwen deden zwellen. Mij suist nog in het
oor:
Ver
|