er op den grond der Vlaamsche zaak dingen
gebeurd, die ik in het voorbijgaan aanraken wil, vooraleer tot het
onderwerp mijner rede over te gaan.
Wat ik zeggen ga, weet gij allen.
Eene arglistige vervolging heeft sedert twee jaren op de Vlaamsche zaak
gedrukt. Men heeft de verdedigers der moedertaal tegen elkander
opgehitst, de tweespalt in onze rangen geworpen en ons door mistrouwen,
door aangevuurden haat van elkander afgescheurd: eerst onze eendracht en
onze macht gebroken, en dan elken Vlaamschen strijder persoonlijk
bevochten en aangevallen, om zoo al de steunpilaren van den
vaderlandschen tempel omverre te rukken, met de hoop dat het gebouw, tot
gruis instortende, de stem van het verdrukte Vlaanderen voor eeuwig
onder zijne puinhoopen zou versmachten.
Twee jaren lang waande de vijand zich der overwinning zeker.
En nochtans, hier staan wij weder voor u, talrijker, machtiger dan te
voren!
Wat beteekent dit? Het beteekent, dat alle grondbeginsels, die op de
waarheid berusten, in de vervolging zelve eene bron van macht en leven
vinden. Het beteekent, dat de Vlaamsche volkszaak, die wij verdedigen,
niet op personen rust, maar eene onverdelgbare waarheid is. Het
beteekent, dat zij zal vooruitgaan door de kracht alleen van haar
grondbeginsel; dat zij zal zegepralen en eens haar edel doel zal
bereiken, al spanden alle onvaderlandsche gevoelens te zamen om haar te
verstikken!...
* * * * *
Mijnheeren en mevrouwen, ik stel mij voor, UEd. het ware doel onzer
streving nog eens voor oogen te leggen, in uw hart de vlam der
vaderlandsliefde aan te vuren en u op te roepen om met ons, volgens de
maat uwer vermogens, werkzaam te worden tot het opbouwen onzer verdrukte
broeders, tot het verdedigen der moedertaal, door God en onze vaderen
ons gegeven.
Leent mij, bid ik u, uwe welwillende aandacht. Er is een volksstam,
welks geschiedenis overvloeit van heldendaden en roemvolle feiten; een
volksstam, die gedurende eeuwen aan het hoofd der Europeesche beschaving
stond en aan de Westerwereld leeren moest, wat de woorden ontslaving,
vrijheid, burgerrecht, handel en nijverheid beteekenen; een volksstam,
die in kunsten, in wetenschappen en zelfs in oorlogsroem immer uitblonk,
en aan den hemel der toekomst schitterende starren heeft gehecht,
starren, onder welke er zijn, die men noemt: Van Eyck, Artevelde,
Rubens, De Coninck, Van Dyck, Lipsius, Teniers, Van Maerlant, Mercator,
Dodoens! Dit volk
|