steed aan het wederopbouwen onzer nationale
waardigheid. Bekent met mij, dat het overzien van het reeds afgedane
gedeelte onzer taak ons met fierheid moet vervullen. Weet gij nog, dat
men in dien tijd zeide: "Uwe taal is een onverstaanbaar gebrabbel?" En
nu,--nu zegt men: "Het Vlaamsch heeft schoone werken voortgebracht, het
is de moedertaal van meer dan de helft der Belgen; deze taal moet
geeerbiedigd en ondersteund worden, eene roemrijke toekomst licht haar
voor in hare baan...." En deze edelmoedige woorden, door eenen waardigen
Vlaming gesproken, zijn niet met eenen spotlach begroet geweest! Zij,
die onze moedertaal niet kennen, hebben geloof gegeven aan hare
schoonheid en aan de voorzegging van haren verdediger!
In den tijd, waarvan ik spreken wil, zouden hoon en smaad hem hebben
geantwoord.--Weet gij nog, dat men ons lachend vroeg: waar zijn de
jaarboeken uwer letterkunde? waar de voortbrengselen, die bewijzen, dat
de Vlaamsche taal de aandoeningen des harten kan uitdrukken?--En nu, nu
betreurt men dat men het Vlaamsch niet kent, om onze vaderlandsche
schriften te kunnen lezen. Weet gij nog, dat de moedertaal uit alle
bestuurszaken verbannen was, en dat een Vlaamsch burger voor de minste
zaak eenen vertaler noodig had?--En nu, nu dringt de moedertaal niet
alleen in onze gemeente-en provinciebesturen; maar zij klimt zelfs met
onweerstaanbaren voortgang tot bij den troon des konings; nu houdt het
groote Duitschland eenen vreugdevollen blik op ons gevestigd, het
herkent in ons de herboren zonen van het Noorden en juicht onze pogingen
toe;--nu klimt de stem _Vlaamsch Belgie_ van uit de hoofdstad over het
aandachtig en luisterend vaderland!
O, broederen! dit is ons werk.--Dit hebben wij gewonnen door moed en
arbeid!... En klinken er nu zegeliederen op de graven van het
voorgeslacht, het zijn liederen, die onze wedergeboorte en onze
verheffing bezingen!
Dan, Mijne Heeren, kunnen wij ons met recht verblijden over den weg,
dien wij reeds hebben afgelegd, er blijft ons nog oneindig meer te doen;
de tijd is nog niet gekomen dat wij, met hoogmoed op ons werk starende
zullen mogen zeggen: het is gedaan,--onze zending is volbracht. Daarom,
altijd met vernieuwden moed vooruit, niet geslapen, niet gerust; altijd
gearbeid, altijd strijden voor het Vlaamsche vaderland, totdat de
kroon, die wij Vlaanderen voorbereiden, door ons of door onze zonen
gevlochten zij.
Laat u door niets wederhouden, door niets afschrikken; want onz
|