t het vervullen onzer hooge zending. Dit is mijn doel.
Mijne Heeren!
Hij, die de geschiedenis van Vlaanderen lezende, den geest der
gebeurtenissen wil doorgronden, zal met ons bevinden, dat zij niets
anders is dan het verhaal der wisselvalligheden van den strijd, die nu
sedert achthonderd jaren op onzen bodem tusschen het Vlaamsen
grondbeginsel en den Romaanschen aandrang wordt geleverd.
In dit gevecht van den onbuigbaren moed tegen het getal, heeft het bloed
gestroomd van al de helden, wier namen gij met hoogmoed uitspreekt; het
is op dit veld, dat eens De Coninck en Breydel, Jacob en Philips Van
Artevelde het zwaard ophieven tegen de Romaansche heerschzucht;--en van
al de rampspoeden, die Vlaamsch-Belgie zoo overvloedig moest doorstaan,
zijn er weinige, die niet het kenmerk dragen der verdrukking, door een
Zuidervolk ons aangedaan. Als voorwachten der Germaansche volksstammen
hebben onze vaderen tegen de Romaansche overweldiging geworsteld met
eene ontembare hardnekkigheid en met eene wonderbare
zelfopoffering.--Maar niet altijd kon leeuwenmoed opwegen tegen getal en
arglist. Bovenal in deze laatste tijden werd Vlaamsch-Belgie weggesleept
door Europeesche gebeurtenissen, welke het niet toelieten eenigen
invloed op zijn eigen lot uit te oefenen. Dwars door alle staatsorkanen,
gekneusd en gewond door omwentelingen, kwam het vaderlijk erfdeel tot
ons in eenen hachelijken toestand.
De vreemde heerschzucht had de openbare verbastering ten troon gevoerd;
onze moedertaal, de taal der Vlaamsche helden, werd niet alleen miskend,
maar bespot en veracht; onze luisterrijke geschiedenis was vergeten; het
uitheemsche bederf stroomde langs alle zijden over onze grenzen tot in
den schoot onzer huisgezinnen; onze godsdienstige gevoelens, onze
rechtzinnige zeden, onze nationale roem, onze taal,--alles, alles ging
verzwinden in de gulzige kolk der Fransche goochelbeschaving. Reeds ja,
reeds lag de breede hand des tijds op den naam van Vlaming, om hem uit
het wereldboek te vegen.
Het is dan, Mijne Heeren, dat eenige afstammelingen der De Conincks en
der Artevelden, eenige Vlamingen met warmer bloed, in zich de verterende
vlam der verontwaardiging voelden ontsteken. Met het hoofd gebogen en
met verkropt gemoed aanschouwden zij de verbastering hunner broederen en
de verdrukking, waaronder het Vlaamsche grondbeginsel verzonken lag. Zij
zagen hoe de gunsten en het welzijn voor de Vlamingen niet waren; hoe
twee millioen hunner werke
|