t hij verzen
geschreven die Kloosiaansch schijnen, maar dit voordat Kloos ooit in
Vlaanderen gelezen werd; verzen, die geschreven waren bijv. in '82 en
'83, voor het verschijnen van de "Nieuwe Gids". Onze generatie kende de
"Nieuwe Gids" nog niet. Wij waren volop aan het dichten onder den
invloed van Pol de Mont en Helene Swarth, toen wij door bemiddelling van
"Van nu en straks" de "Nieuwe Gids" leerden kennen. Maar het was Van
Langendonck vooral, die voor ons de openbaring was. Ik mag gerust
zeggen, dat de invloed van "De N.G." niet groot geweest is. Toen ik
zeventien, achttien jaar was, heb ik veel genoten van Kloos, veel meer
nog dan van Gorter, maar echten invloed heeft hij op mij nooit gehad,
niet meer dan bijv. Lamartine of Musset, en bepaald minder dan De Vigny.
Ik admireerde Kloos, omdat ik een zoo groote individualistische
personaliteit in hem vond.
Wij zijn nu in '94 of '95. Ik was toen volop aan het dichten. Toussaint
heeft van mij geschreven, dat ik toen reeds een beroemdheid was onder de
athenae-jongens en studenten. Veel vroeger had Pol de Mont mij een
postkaart gestuurd, een postkaart, stel je voor, over een paar verzen
van mij in een tijdschrift. In die postkaart stond: "Tu Marcellus
eris."[3]
Ik heb er trouwens niet op geantwoord. Want ik voelde wel, dat
verzenmaken was toen niet meer dan een bedrevenheid van mij, anders
niet. In '93 echter maakte ik kennis met "Van nu en straks" en de
anarchistische beweging in Frankrijk en Belgie, waaruit de geest van
"Van nu en straks" gedeeltelijk was ontstaan. Ik mag u verzekeren, ik
was na den dood van mijn vader nog meer vereenzaamd en die opstandelijke
beweging heeft mij waarlijk gevormd.
Wij gingen heelemaal in die beweging op, en ik heb op het punt gestaan
buiten de deur van het athenaeum te worden gezet om mijn revolutionnaire
ideeen. Van toen af kon ik mij met niets meer tevreden stellen dan na
rijp onderzoek, en sindsdien ben ik een opstandeling gebleven, of zeg:
laat ik mij niet gaarne bedwingen. Daarvan heb ik in Gent prachtige
voorgangers gehad, die tegenwoordig beroemd zijn, bijv. George Minne,
een groot beeldhouwer, en De Sadeleer, een bekend schilder. Die gingen
zoo ver dat zij wilden stelen om d'arme menschen hetgeen hun diefstal
opbracht te gaan uitdeelen. Zij gingen ook dagbladen op straat verkoopen
en bij iederen "Fakkel" dien zij verkochten, kregen zij een slag op hun
kop. Dat wil wat zeggen voor den zoon van een patricier, zooals die
beel
|