n daarvan de veertien regels van een
sonnet. Dat is heel fijn, het is een genot dat te lezen, maar welk
genot? Genot voor den geest. Het is geestelijke analyse geworden: een
synthetische gemoedsbeweging geeft het niet. Dan nog maar veel liever de
proletarische poezie, waar tenminste nog een menschelijk gevoel in zit.
--U vindt het dus wel een vreemd verschijnsel, dat de proletarische
opvattingen binnen gehaald worden door de dichters die eigenlijk de
grootste individualisten moesten zijn en zijn?
--Ja, maar dat is een speciaal Hollandsch vreemd verschijnsel, en wat
ook speciaal Hollandsch is, is dat deze dichters uitgaan niet naar
menschenliefde, niet naar het christelijk begrip van broederliefde,
maar naar de organisatie. Dat heeft mij altijd zoo verwonderd. In
"Opwaartsche Wegen" kan men dat zoo goed zien. Daarin stond een zeer
schoon sonnet, dat men met genot las, tot bij het laatste terzine,
waarin de dichteres ineens zegt: dat is nu het proletariaat,--waardoor
het heele gedicht kapot wordt gemaakt. Gorter maakt een prachtig beeld
van een jong meisje en onmiddellijk daarop zegt hij: dat is nu de
organisatie,--of zoo iets. Dat is speciaal Hollandsch. Een Franschman
heeft eens gezegd: "Le Hollandais, c'est le Monsieur qui veut se rendre
compte et ... il se rend compte." Dat is waar. Zij willen altijd weten
waar het om gaat. Gorter, ik ben er overtuigd van, is een prachtig
mensch, als dichter wordt hij in oprechtheid door niemand overtroffen;
en ook in zijn liefde voor het proletariaat niet, dat valt niet te
betwisten. Maar als hij gaat denken, en als hij dan, al denkende,
gedichten gaat maken over het proletariaat, dan is hij "le monsieur qui
veut se rendre compte", dan gaat hij bedenken wie de voorzitter zal zijn
van de organisatie, en wie de secretaris zal zijn, en hoe hij dien
optocht zal inrichten, en wie de meeste stemmen zal halen bij de
verkiezing. En dat heet dan poezie. Zoo zijn zij haast allemaal. Al
overdrijf ik hier natuurlijk met opzet, duidelijkheidshalve.
Kortom, een proletarische poezie zal mogelijk zijn als de proletarische
staat er is, waar de gedachte vleesch is geworden. Maar dan komt de
reactie, dat kan niet anders, gelijk ook voor twintig jaar in de
burgerlijke poezie een reactie is gekomen. Als de proletarische-
gemeenschappelijke stijl bestaat, dan komt er natuurlijk een aristocratisch
-anarchistische beweging. Dat spreekt van zelf. Dat kan anders niet.
BIBLIOGRAPHIE:
Het Vaderhuis
|