imair: een
zekere wereldkijk, een bepaalde overtuiging die tot uiting dringt; of
wel: een min of meer onbepaald vormgevend, dat is poetisch vermogen, dat
naar een inhoud smacht? Op welke wijze hebben zich Idee en Kunstenaars-
aanleg in zijn latere ontwikkeling verstaan? Zijn ze harmonisch versmolten?
Trachten ze nog steeds naar een ontmoeting? Stooten ze elkander af? Heeft
de een den ander aan zich ondergeschikt gemaakt?--deze elementen (de lezer
voelt het) zijn beslissend voor den aard van zijn werk, voor de mindere of
meerdere mate waarin hij een eigen stijl zal bereiken en den algemeenen
stijl van zijn volk zal leiden.
Naast deze vraag van algemeene strekking--en ook in verband met haar--is
voor ons doel van belang de speciale vraag: In hoeverre onze schrijvers
beinvloed zijn door de beweging van '80, die, van huis-uit een cultuur-
verschijnsel meer dan een literatuur-verschijnsel, voor ons nationaal
geestelijk leven het begin is geweest van een nieuwe strooming, die wel
eens op iets groots zou kunnen uitloopen--dat dan echter niet veel op
zijn verwekker zal gelijken.
Hierbij sluit zich direct aan de vraag: hoe men deze beweging definieert.
Slechts zij, die in de tijden van twijfel aan hunne blinde gemoedsdrangen
den tragen maar veiligen gids van de wijsgeerige scholing hebben
toegevoegd, zullen hierop een afdoend antwoord gereed hebben. Hebben zij
ook wellicht in de halle van 1880 op menig kronkelpad gedrenteld en
gedwaald, zij verlaten haar met opgeheven hoofde door de poort, waardoor
zij haar gebukt of wankelend of in een roes voor het eerst betraden.
Hierop volgt dan de vraag, of men een eigenlijke levensovertuiging uit
de literatuur van '80 heeft kunnen putten en welke levenshouding men
daarna heeft veroverd. Hoe staat men tegenover de leuzen van de
socialistische kunst, die een tijdlang zoovelen in principe of in feite
hebben bekoord--totdat de practijk van den politieken strijd kentering
en afscheiding bracht?
Deze vraag lost zich op in eene, die ik van wijder strekking acht (en
natuurlijk weet ik, dat velen dit niet met mij eens zijn), nl. deze:
Is de tot levensleer-vertolker uitgegroeide taalkunstenaar in wezen een
voorganger van zijn volk? (Afgezien dus van klasseverhoudingen.) En zoo
ja, is het dan niet zijn taak, zijn persoonlijkheid vrij te manifesteeren
en al wat hij in kunst geeft te bezielen met zijn hoogere zelf-kennis
--welke wereld-inzicht werd, van het oogenblik dat hij had doorschouwd
de
|