den keer was op de beurs een algemeen gelach opgegaan over een
verslag van mij, dat in de krant had gestaan, over Toorop, wiens werk ik
mooi had durven vinden. Dat was toch wel al te gek!--Maar in latere
jaren zijn hier tentoonstellingen gehouden van Toorop, die met grooten
eerbied door het publiek zijn behandeld. Het is een enorme satisfactie
voor mij, te zien hoe de geest ook hier is veranderd, allicht ook een
beetje dank zij de krant.
Maar toen heb ik ook hoe langer hoe meer vrijheid gekregen. Ik ben geen
vent om journalist te wezen. Ik houd van de eenzaamheid buiten. Maar ik
blijf de krant heel dankbaar, dat hij me vrij heeft gelaten. De vroegere
hoofdredacteur, Dr. Zaaijer, heeft mij herhaaldelijk heerlijk verdedigd,
ook tegen aandeelhouders, en daardoor heb ik iets in het publiek kunnen
doen voor de moderne kunst. Dat is een groote satisfactie voor me
geweest. Nadat ik er een poos mee bezig was, is het "Handelsblad" ook
begonnen. Maar toen ik aan de "Rotterdammer" kwam, was er geen sprake
van, dat Boissevain dat zou gedoogen. Ik geloof dat ik de eerste
journalist ben, die voor de nieuwe literatuur en de nieuwe kunst in de
journalistiek iets heeft kunnen doen--afgezien van wat door anderen is
gedaan in het weekblad "De Amsterdammer", hoewel Van Maurik daar toen in
de hoofdredactie zat en de jongeren vaak den voet dwars zette.
Toch heb ik in Rotterdam heel moeilijke jaren gehad en van dat zware
leven heb ik nogal wat uitgesproken in een bundel verhalen: "Het Leed
van den Hartstocht" en ook in "Zeven Vertellingen". Ik woonde toen in
een huis, dat ik ook in "Geertje" beschrijf, en als ik 's nachts van de
krant thuis kwam en nauwelijks was ingeslapen, kwam mijn achterbuurman,
die schipper was, naar huis, en klotste mij met zijn klompen wakker.
Langzamerhand, nu mijn kinderen groot zijn, ben ik gaan berusten in het
leven en ik hoop van berusting tot Levens-Bejahung te komen. Ik hoop dan
nog eens een boek te schrijven, dat zal heeten "Du Sollst"--daar heb ik
al heel lang plannen voor.
Maar mijn boeken van vroeger, en dat is, geloof ik, een zuiver antwoord
op uw vraag--zijn een uiting van het levensinzicht, dat mij deed zeggen:
"God, God, moeten er nu nog kindertjes komen?" en dat mij die heele
procreatie-drang deed voelen als leed.
--Mijn gastheer kuchte droog en nam een grooten slok wijn. Ik dankte hem
voor deze oprechte en uitvoerige beantwoording en vroeg hem nu, wat hem
dan noopte, dit levensinzicht op deze
|