w, die gevonden heeft, waar zij tastend naar zocht,
een kring om te werken en te lieven, de vrouw, die moeder is geworden;
niet meer, laat het zijn, met de dartelslanke leest, met de weelderige
lokken, de tintelende oogen en de gloeiende wang, maar met dat
spiegelgladde voorhoofd, met den kalmen en blijvenden glimlach van het
gevonden geluk, van een verworven levensdoel.
Daar is geen droefheid voor mij in het najaar. Droefheid moge er zijn in
de afgevallen bladeren en doode takken, in den looden hemel of in de
neerstortende buien en de kille sneeuwjacht en den mist. Maar dit is de
herfst niet in zijne kracht, het is de herfst in zijn dood en in zijn
overgang om winter te worden. Nu is het natuurlijk leven nog in, al zijn
rijkdom. De zon geeft nog helderheid en warmte, de plantengroei is nog
rijk aan loof, al is het gebruind, en al zien wij daarin de jonge, licht
gekleurde, saprijke spruitsels niet; en is de akker leeg, de boomgaard
is vol. Er is alleen rijpheid, geen verval in het physisch leven der
aarde.
Wel is er ernst in den herfst. Geen, ernst zooals die gewoonlijk
begrepen wordt, geen ernst, die zuur kijkt en de, wenkbrauwen samentrekt
met de sombere voorhoofdsrimpels, die smaalt op alle stof, op alle
zinlijkheid, op alle schoon van vormen en kleuren, en voor wien
eindelijk niets van het leven overblijft dan eene dorre, kale woestijn;
geen ernst, die konfijt in suikerzoet geteem, of veroordeelt in harde
liefdeloosheid. Maar die andere, die de oogen opent en het voorhoofd
glad plooit, die alle levensuiting niet veroordeelen, maar adelen wil,
die schoon, sterk, gezond is, het leven tot zijne bestemming wil
opvoeren, en in alles dit hooger beginsel wil, DE GEEST ZWEVENDE BOVEN
DEN CHAOS.
Die ernst behoeft er niet bleek en mager uit te zien, slaat de oogen
niet wanhopend op dit tranendal, prevelt geen formulieren, is niet aan
vormelijkheid, als een mollusk aan zijne schelp, gebonden; maar hij kan
lachen, zijn bloed stroomt krachtig door de gezonde aderen, zijn oog
blikt helder als eene lichtende vonk van het vuur, dat Prometheus uit
den hemel veroverde en zijn geest is als de ladder Jacobs, waar de
gedachten op en af zweven, en die met hare stijlen hemel en aarde
verbindt.
Eens doen de gedachten op die ladder haar laatsten op- en
nedertocht,--en staan zij naar gelang op eene hooge of op eene lage
sport; dan valt de ladder weg en de geest blijft, wie zal het zeggen, of
nog gebonden, om eerst langs vele ontwikk
|