heen in zijne atmosfeer van antipathie. Maar ze
voelde zich treurig, treurig, treurig, als zij zich sedert Van Evens
dood niet meer gevoeld had, niet vaag weemoedig, als zij zich meermalen
gevoelde, maar treurig, duidelijk treurig om wat er komen zou ... O, zij
zou zich van de kinderen moeten scheiden! En dan: alleen ... Eenzaamheid,
altijd eenzaamheid! Eenzaamheid in zichzelve; dat gevoel, waar Jules zoo
voor vreesde! Teruggetrokken van de wereld die haar niet boeide, alleen
weggezonken in leegte! Ze was dertig jaren, ze was oud, een oude vrouw.
Haar huis leeg, heur hart leeg! Droomen, wolken van gedroom, die
vervliegen, die opklaren als een rook en leegte ontdekken. Leegte,
leegte, leegte! Hol viel het woord telkens op haar borst neer met den
klop van een hamer. Leegte, leegte ...
--Waarom ben ik zoo? dacht ze. Wat heb ik dan? Wat is er veranderd?
Nooit had ze dat woord leegte zoo op zich voelen bonsen; dien zelfden
middag nog was zij zacht gelukkig geweest, als altijd. En nu! Zij zag
niets voor zich, geen toekomst, geen leven, niets dan eene wijde
duisternis. Vervreemd van hare kinderen, alleen in zichzelve ...
Met een licht gekreun als van pijn stond zij op, liep zij door den
kleinen salon. Het bescheiden schemerlicht hinderde haar als eene
benauwdheid. Zij draaide aan den sleutel der kanten lamp. Een goudglans
gleed de roze plooien der zijden gordijnen op als glinsterend water.
Eene vreemde koelte blies iets van den viooltjes geur, die overal hing,
weg. In het haardje was vuur en zij had het koud.
Zij bleef staan bij het lage tafeltje: zij nam eene visitekaart op,
waarin een vouw was geknepen, en zij las: T. H. Quaerts. Een kroontje
met vijf parelen boven dien naam. Dat Quaerts, wat was dat kort! Een
naam als een klap van een harde hand. Er was in dien naam iets slechts,
iets wreeds: Quaerts, Quaerts ...
Zij wierp het stuk karton neer, boos op zich zelve. Ze had het koud, en
ze had zich verloren, zooals gisteren avond bij de Van Attema's.
--Ik ga niet meer uit. Nooit meer, nooit meer! zeide zij, bijna hard op.
Ik kan zoo tevreden zijn in mijn eigen huis. Zoo tevreden met het leven,
zoo mooi gelukkig ... Dat kaartje! Waarom een kaartje! Wat kan mij zijn
kaartje schelen ...
Beslist zette zij zich aan hare schrijftafel en sloeg den buvard open.
Zij dacht er over een begonnen brief naar Indie af te maken. Maar zij
was in zoo eene andere stemming, dan toen zij dien brief begonnen had.
Zij haalde dus uit e
|