n klein uitgevertje,
zijn naam schiet me nu niet juist te binnen, en ik heb mijn werk doen
uitgeven voor eigen rekening. De man was eigenlijk meer drukker dan
uitgever. Ik woonde toen in Belgie en alles werd per correspondentie
gedaan. Dat ging uitstekend: de proeven kreeg ik tijdig en het boek
verscheen ook op zijn tijd: Maar op een gegeven oogenblik, meneer, kreeg
ik drie brieven van menschen, die het boek wilden koopen, en het nergens
krijgen konden. En de uitgever beweerde, dat het was uitverkocht. Ik
vond dat heel aardig, en vroeg hem een afrekening. Hij gaf mij een
overzicht, goed en wel, maar dat ding kwam in de verste verte niet uit.
De helft van de exemplaren was maar vermeld. Toen ben ik naar hem
toegegaan, en ik vond stapels bestellingen liggen, die hij niet had
uitgevoerd. Het was 's mans vak ook niet. En ik moest er een advokaat
bij halen, die er per slot van rekening nog niets van terecht bracht.
Later is het boek ook bij Scheltema & Holkema gekomen."
Van Deyssel's spreektaal heeft iets eentonigs, iets byzonder gewoons.
Als men in gesprek met hem is, merkt men niets van zijn geweldig
vermogen: de woorden precies op hun plaats te zetten, niets van de rake
woordkeus, die zijn geschriften kenmerkt, niets ook van zijn kwistigen
woorden-rijkdom. Mij dunkt, hij kan geen goed redenaar zijn, en niet de
gesproken geluiden heeft hij in zijn macht, maar de innerlijke klanken,
die niet worden uitgegalmd. Hij heeft, als veel schrijvers, het zich tot
gewoonte gemaakt: conventioneele uitdrukkingen te vermijden, nieuwe
woordgroepen te zoeken, altijd maar nieuwe woordverbindingen, die in
kleur overeenkomen met de dingen en de gedachten, die hij wil beelden.
Dit geeft zijn manier van zeggen een karakter van onbestemdheid: men
voelt aanhoudend en zeer diep: dat hij aan het tasten is, dat het ieder
oogenblik kan hokken ... men wordt ongerust. En toen ik daar voor hem
zat, en dit nog niet had overdacht ... wilt ge wel gelooven, lezer, dat
ik soms meende: den echten Van Deyssel niet te zien?
--"Ik had mij u eigenlijk heel anders voorgesteld," begon ik. "En ik
denk wel, dat heel veel menschen zich een ander idee van u maken, dan ik
hun nu zal kunnen geven."
DE "OUDE" VAN DEYSSEL.
"De menschen kennen mij uit mijn hartstochtelijke periode. Uit den tijd,
dat je iedereen, die niet werkt naar je zin, beschouwt als aanrander van
het ideaal. Ieder, die den hartstocht voor het schoone in zich heeft,
zal mijn woestheid va
|