OMING VAN 1890.
De "Nieuwe Gids" nl. bracht in hoofdzaak een kunst van gevoelsopwelling
en indruk, evenwijdig loopend met het impressionisme in de
schilderkunst. Er begon echter verlangen te komen naar een zekere
bezonkenheid, naar meer innerlijk leven. Dat heeft Diepenbrock van
Katholiek standpunt uit belicht.
DOEL VAN HET "TWEEMAANDEL. TIJDSCHRIFT."
Samen met Van Deyssel kwam ik toen tot de oprichting van het
"Tweemaandelijksch Tijdschrift". Het doel was: te zoeken naar een kunst
van meerdere bezonkenheid, maar waaraan poezie en naturalistische
waarneming gelijkelijk deel hadden.
Ons tijdschrift werkte dan ook een poos in die richting, en daardoor
werd het bij uitstek geschikt, om de meest verschillende elementen bij
elkaar te krijgen. Aan de eene zijde de dichters, en aan den anderen
kant de naturalistische auteurs, die evenwel, bij voortduring, sterk in
aantal toenamen. Na dien tijd heeft de richting in onze
literatuur-ontwikkeling, die naar de bezonkenheid voerde, en naar het
innerlijk leven, zich voortgezet. Maar dat het naturalisme zich onder de
romanschrijvers nog steeds meer aanhang verwierf, dat had ten gevolge,
dat door den aandrang van hun vaak minderwaardige bijdragen, de poezie,
die voornamelijk innerlijk leven zou uitdrukken, als het ware in een
hoek werd gedrongen. Daardoor werd het voor mij wenschelijk, een
tijdschrift te hebben, waarin het streven naar innerlijke poezie op den
duur de bovenhand zou kunnen krijgen.
OPRICHTING VAN "DE BEWEGING."
Dat werd "De Beweging". Mijn tijdschrift richt zich volstrekt niet tegen
het naturalisme op zich zelf,--dat houd ik voor iets, dat altijd terug
moet komen, en er ook altijd is, voor zoover geen enkele kunst kan leven
zonder natuurbeschouwing. Maar op het sensitivistische in de romankunst
wilde ik laten volgen een poging, om het innerlijke sterker tot uiting
te brengen.
HET INNERLIJKE: GELIJK STREVEN OP ALLERLEI GEBIED.
Ook in het naar voren dringen van het constructieve element in de
architectuur, en hier heb ik het werk van Berlage op het oog, zie ik een
dergelijk verschijnsel. Ook in de latere schilderijen van Verster. Daar
wordt niet meer weergegeven de aandoening, die de schilder kreeg van de
werkelijkheid, ook niet meer de gevoelsontroering, die hij ervan kreeg,
maar hij maakt van het voorwerp, dat hij buiten zich zag: een innerlijk
bezit, in een licht van zich zelf gezet, en waar hij zijn geest in
uitdrukt. Dat to
|