kje
van mijn ontwikkeling, en daarna komt een groot aantal jaren, die voor
mij veel belangrijker zijn. Natuurlijk! aan den invloed, dien wij zouden
oefenen, werd door ons niet getwijfeld. Alle schrijvers van beteekenis
in die dagen waren oud, en wij wisten vrij zeker, dat binnen enkele
jaren hun onmiddellijke invloed een eind zou nemen. En was het een klein
verschil, dat ons van de andere letterkundigen scheidde, dan hadden wij
gedacht: het publiek zal ons een zelfstandige plaats toekennen en
daarmee uit. Maar ons optreden wekte van begin af een groote
animositeit. Alle letterkundigen van naam waren ons van begin af
vijandig. Behalve Vosmaer! Beets, b.v., die toen al een oud man was, gaf
in zijn latere bundels telkens kleine gedichtjes, die duidelijk steken
op de opkomende jonge dichters bevatten.
DR. DOORENBOS.
Maar een ander oud man, een die trachtte ons verder te ontwikkelen, was
dr. Doorenbos. Een hoogst eigenaardig man, geen eigenlijk docent. De
meeste jongelui hadden geen oog voor hem. Maar des te meer voelden wij,
die een anderen kant uit wilden, ons tot hem aangetrokken. Hij kwam voor
al zijn meeningen uit, ook tegenover jongelui, en juist zijn
onafhankelijkheidsgevoel maakte, dat hij op ons een invloed had, die te
vergelijken is met den lateren invloed van Multatuli. Van der Goes,
Kloos en ik, we waren zijn leerlingen op de H.B.S. met 5-jarigen cursus
te Amsterdam, en als ik mij niet vergis, dan had Perk privaatlessen bij
hem. Ook na de school bleven Kloos en Van der Goes in relatie met hem,
en op deze wijze werd het langzamerhand gewoonte, op Zondagavond bij hem
te komen, en daar onze afwijkende meeningen te bespreken. Bovendien was
hij een tijdlang redacteur van het letterkundig gedeelte van de
"Amsterdammer", en zoodoende kregen wij er veel in geplaatst. Maar toen
onze "Nieuwe Gids" werd opgericht, toen werd de band toch losser, want
hij, op zijn leeftijd, kon zich met onze uitsprekelijkheid niet geheel
vereenigen. Toch heeft hij van uit Brussel nog een bijdrage gezonden.
Mijn medewerking aan dat tijdschrift heeft ook maar een jaar of drie
geduurd, tot ongeveer '89. En in die periode waren de critische
denkbeelden van de opkomende partij in hoofdzaak gezegd. Daarna kwamen
tot breeder ontplooiing eenerzijds de boekbesprekingen van Van Deyssel
en anderzijds het werk van Frederik van Eeden. Omstreeks 1890 werd, met
een artikel van Alfons Diepenbrock, een andere strooming duidelijk.
DE STRO
|