e reeks denkbeelden in, een plan, een soort van levensbeschouwing,
en door alle ondervindingen, die ik opdeed, kon ik toch dat schema van
mijn gedachten bijeen houden. In al die jaren veranderde dat bijna niet.
En toch zijn al die gedichten mij zoozeer door het toeval ingegeven, dat
ik ze bijna gelegenheidsgedichten zou kunnen noemen.
STIJL.
Maar de stijl, die is natuurlijk van mij zelf, en over dien stijl zou ik
graag nog wat willen zeggen. Dat is eigenlijk een ander woord voor wat
ik straks "ons binnenste" noemde, het geestelijke in de kunst. Het zit
ook al in het woord: het stellige beteekent 't. Het Nederlandsche
geestesleven wordt langzamerhand gestuwd naar een allerstelligsten vorm
van uiting. Dat is ook zoo met de poezie, met de schilderkunst, met de
architectuur, en ook met de politieke organisatie. Het is bv. heelemaal
niet toevallig, dat wij tegenwoordig een scherp afgescheiden
arbeiderspartij hebben, terwijl er vroeger allerlei anarchistische
stroomingen waren.
DE TIJD VAN DE STIJLGEVING.
Het is nu de tijd van de stijlgeving, zou ik kunnen zeggen, en in de
laatste jaren zoek ik naar een stijl voor de poezie. De
Nieuwe-Gids-kunst had wel een aantal mooie uitingen, maar geen eigen
stijl. U weet wel, onze poezie was toentertijd grootendeels ontleend aan
Engelsche voorbeelden, en daar was in andere landen ook iets dergelijks.
Maar wij zien bv. in Frankrijk, dat de Regnier in zijn laatste werk is
geworden de meest Fransche van zijn landgenooten, stijl heeft gekregen:
een nationaal-Franschen stijl. In Duitschland zien wij ook zoo iets
gebeuren. Daar werkte Stefan George onder den invloed van Baudelaire en
Malarme, en in zijn laatste werk is hij typisch-Duitsch geworden.
DE KUNSTENAAR "ALS ZOODANIG" EN ZIJN PERIODE.
En nu wordt tegenwoordig niet voldoende begrepen, dat de kunstenaar als
zoodanig zijn beteekenis heeft voor de maatschappij. Als een periode
achter den rug is, en zij heeft geen eigen stijl gehad, dan wordt daar
een verwijt van gemaakt. Dan zegt men: dat was wel een gevoelige tijd,
maar een eigen stijl hadden de menschen toen niet. En nu kom ik weer tot
Berlage en Verster, die zoeken in hun kunst kracht in een eigen stijl.
Zoo zoek ik in de poezie. Hier is geen sprake van wat men persoonlijken
stijl zou kunnen noemen. Die bezit ieder, die goed schrijft. Het komt er
hier op aan iets eigenaardigs in zijn werk vast te leggen, dat in staat
is een tijd te kenmerken in tegen
|