ijk. Na ik
geloof vijftien nummers is het ineens verdwenen. Een ware catastrophe
voor ons. Met ons drie hadden we dat bladje opgericht: Lodewijk de Raet
(die nu nog over de economische zij van het vlaamsche vraagstuk
schrijft), ik,... en dan nog een derde, een paar jaar ouder dan wij ...
en oneindig veel slimmer dan wij ... eigenlijk een beetje te slim....
Jammer voor ons en ook voor hem, want verstand had hij genoeg en ook
veel sprekersgave.... Enfin!
KLOOS EN DE VLAAMSCHE BEWEGING.
Toen wij dat blaadje oprichtten waren wij nog leerlingen aan het
Athenee. Een studententijdschriftje. Een eerste kreet. En toch trok het
de aandacht van Willem Kloos, die mij een langen brief schreef om mijn
medewerking te vragen voor de Nieuwe Gids. Ik schreef hem terug, kreeg
weer een langen brief, en wat er precies in stond weet ik niet meer,
maar ik herinner mij dat hij heel sympathiek was. Daarvoor ben ik Kloos
altijd dankbaar gebleven. Die heeft beseft dat daar iets nieuws aan het
worden was, dat er uit dat onaanzienlijke krantje nog wel eens iets
goeds kon voortkomen.
Nu vraagt u mij, onze denkbeelden te omschrijven,--maar dat kan ik niet.
Ze stonden niet zoo heel vast. We wilden eenvoudig "nieuw leven"
brengen, anders kan ik mij niet uitdrukken. We dweepten met Rodenbach
en Pol de Mont en met Helene Swarth die toen nog te Mechelen woonde. Van
Holland wisten we weinig. Zooals van zelf spreekt, Multatuli met zijn
opruiende geschriften trok ons aan. Hij leek ons een van de helden in de
nieuwere literatuur. Ook voor een man als Kloos hadden wij enorm veel
ontzag. Maar--we waren te jong om klaar te zien in hun werk. 't Ging te
hoog voor onze geesten. En hun invloed op ons zal dan ook wel niet zoo
heel groot geweest zijn. En ook de Kleine Johannes ... die werd gelezen!
LETTERKUNDIG LEVEN TE BRUSSEL.
Zoo gingen een paar jaar voorbij. We broeiden en we zochten naar
gelegenheid om een nieuw tijdschrift uit te geven--ditmaal op breederen
grondslag. En op onzen leeftijd beteekende een paar jaar al heel wat.
Terwijl we dan zonder blad zaten, streden we de strijd voort in "De
Distel", een rederijkerskamer, waar een aantal dichters elken Zaterdag
bijeen kwamen om er hun verzen voor te lezen bij pot en pint. Heel
argelooze gedichtjes waren 't meestal. Maar die "Distel" vormde in
Brussel het eenige milieu waar men elkander vond en kon praten over
literatuur. En daar ontbrandde een hevige strijd over Kloos, over Gorter
en
|