te zijn. Zooals er in de poezie een strijd was voor de oprechtheid van
het gevoel, zoo bonden wij ook den strijd aan voor de oprechtheid in
politieke gedachten. Wij zagen in meetings menschen die brulden over
den leeuw van Vlaanderen, over Breydel en De Coninck, maar wij wisten
dat ze niet veel uitrichtten. Er kwam een oogenblik dat wij begrepen:
dit is rhetorica, en toen vielen wij ze aan. Wij wilden naar een
positieven strijd op het gebied van de werkelijkheid. En zoo brachten
wij de Vlaamsche beweging in verband met een algemeen-Europeesche
beweging voor de vrijmaking van den geest, voor meerdere individualiteit
en betere menschelijkheid. In dit opzicht werd veel gedaan door Prof.
Mc. Leod, van Gent, en later door Lodewijk de Raet, die, ook in
"Vlaanderen", het economische vraagstuk in betrekking tot onze zaak
afzonderlijk behandelde.
--"En nu zou ik graag nog even tot u terugkeeren. Mag ik weten welke
plannen u voor de toekomst uitbroedt?"
TOEKOMSTPLANNEN.
--"Jawel, plannen heb ik, maar ik zal daaraan eerst werken als ze
heelemaal rijp zijn. Zoo heb ik 'n uitgewerkt plan voor 'n roman,
volledig, hoofdstuk voor hoofdstuk--heel uitgebreid--en dat ligt er nu
al van '97 af. En dan nog 'n ontwerp dat ik geschreven heb in 1901 of
1902. Maar--ik doe er nog niets aan ... ik wacht nog wat, en misschien
komt 't pas binnen 'n jaar of tien aan de beurt. Juist omdat ik nog
ander werk moet verrichten, spijt 't me zoo, dat 'n menschenleven
eigenlijk veel te kort is,... want ge begrijpt, als ik lessen moet geven
aan d' hoogeschool kan ik geen omvangrijk literair werk ondernemen."
Ik ben er van overtuigd, dat op 't punt van literatuur, de magen van de
menschen tegenwoordig bedorven zijn. De lezers zijn te veel gewend aan
gepeperde lekkernijen die op de sensatie werken; zoodat ook van mijn
bedoelingen veel verloren zal gaan ... maar--dat is mijn schuld niet.
Die menschen kunnen ook in Flaubert niet voelen wat er eigenlijk in
gelegd is, en dat is een troost.... Misschien is 't mijn schuld, maar ik
vind dat mijn standpunt goed is, en dat de menschen ongelijk hebben. Van
mijn "Wandelende Jood" kan ik dat heel rustig zeggen, want met de eenige
reserve dat de stijl in 't begin mij niet volkomen bevalt, heb ik 't
werk niet uit mijn handen laten gaan voordat 't ongeveer alles gaf wat
ik op dezen oogenblik te geven heb, en geven kan. 'n Ander zou 't
misschien schooner en grootscher kunnen doen, ik op mijn leeftijd, met
mijn k
|