maar naar een diep besef van wat blijvend is in de
levensverhoudingen. En dat vind ik een essentieel ding. Daar komt men
langs den weg van de waarneming nooit toe. De gevoelens zijn in een
mensch, of ze zijn er niet; maar ze komen er nooit door
nauwlettend kijken."
DICHTER EN MAATSCHAPPIJ.
--"Stelt U u voor, dat een dichter invloed moet oefenen op zijn
medemenschen?"
--"Zeker. In iederen dichter steekt niets anders dan een nieuwe mensch.
Ik geloof niet, dat een dichter zich op den duur zou uiten, indien hij
niet voelde, dat hij een menschentype vertegenwoordigde, dat desnoods
voor hem zelf geen belichaming behoeft, maar dat hem toch bestemd lijkt,
om ook door anderen te worden gezien. De geheele wereld wil een nieuwen
mensch, en als iemand dat moet laten voelen, dan is het toch wel de
dichter! Het is ook zoo'n verd ... valsche opvatting, dat kunst er enkel
is, om den mensch aangenaam aan te doen. Het tegendeel is waar: kunst
moet den mensch het uiterlijk-aangename ook wel eens ontnemen, en hem in
zich zelf opmerkzaam maken op iets, dat beter is dan aangenaam!"
--"Er zijn toch wel dichters, die meenen, dat zij ook zouden werken als
er geen menschen waren, en die aan het publiek maling hebben."
--"U weet: bij dergelijke gevoelens heb ik heel dicht gestaan, maar ik
geloof, dat ik toen mij zelf nog niet kende. Want ga ik mijn latere
ervaring na, dan wil ik u dit verklaren: als er een ding in staat is
geweest, mij tot voortwerken te prikkelen, dan is het wel de sympathie
van anderen, dan is het wel het idee, dat ik iets was voor mijn lezers.
Een dichter, zooals ik mij er een droom, kan alleen in den omgang met
anderen kracht vinden zijn taak te vervullen. Natuurlijk moet u dit niet
verkeerd uitleggen: Als je schrijft, dan geef je je innerlijke wereld,
zooals zij in je leeft, en dat zonder eenige bijgedachte. Maar hetgeen
je te vertellen hebt zou niet bestaan zonder de menschen om je heen,
zonder sympathie met andere menschen. Ik zou mij datgene, wat het leven
beteekent, heel moeilijk kunnen voorstellen, zonder de menschheid er
mede in verband te brengen. En dat zeg je voortdurend in je verzen: De
beteekenis van het leven, en wat het leven voor je is...."
Verwey ging bij zijn venster staan en keek afgetrokken naar buiten. Wind
gierde om zijn eenzaam huis, een regenvlaag striemde de glazen. Beneden
door de vochtige duinen kroop langzaam een groepje mannen,
blauwig-zwart.
De dichter zweeg. Zijn gezond, s
|