T."
Begin '85 verhuisde ik weer naar Amsterdam. Nu had zich 't geval
voorgedaan, dat ik heel moeilijk plaatsing kon vinden voor hetgeen ik
produceerde. Gewoonlijk nam men een kleinigheidje van mij aan, en zei
dan: "Dank u, meneer, verder niet." Ik had ook al critieken geschreven
in de "Spectator" en een paar maal in de "Amsterdammer", en ook De Koo
zei al heel gauw: "Nu niet meer!" Men had niet graag, dat ik namen van
levende letterkundigen noemde. Als ik nu over de zaak nadenk, sta ik
verbaasd. Want mijn artikelen waren volstrekt niet revolutionnair,
integendeel: heel kalm en rustig gesteld. Ik week maar weinig af van wat
je gewoonlijk hoorde. En toch: men wilde er niet aan.
Langzamerhand was ik buitenlandsche literatuur mooi gaan vinden, terwijl
de literatuur van den dag in Holland mij zoo onverschillig liet als de
versjes van den aschkarreman. Ik keurde er in af, dat het werk uit dien
tijd mij zoo koud liet als een steen. Ik dacht telkens: ik ben toch
niet verstoken van literair gevoel, ik kan sommige dingen toch erg mooi
vinden.... En ik las Beets en Ten Kate, en zei in me zelf: "Wat heb ik
daar nou toch aan!" Het sloeg niet bij me in.
Nu, er waren in Amsterdam nog een paar jongelui, die ongeveer dezelfde
gedachten hadden op dit punt als ik. Met hun werk deden zij dezelfde
ervaringen op: de redacties wilden er niets van plaatsen.
HERINNERING AAN JACQUES PERK.
Op een goeden dag wandelde ik eens in de Kalverstraat bij de
Halvemaansteeg, en een lang, blond jongmensch kwam lachend op mij toe.
"Dag Kloos", zei hij, en hij stak zijn hand uit. "Ga jij met me
mee!"--Ik dacht: die vergist zich, ik ken 'm niet....
"Ken je me niet?" vroeg 't jongmensch. Ik zeg "Neen". "Wel", antwoordde
hij, "ik ben Jacques Perk. We zijn samen op de H.B.S. geweest; ik zat in
3b en jij in 3a". Toen begon 't wat in me te dagen, ik herkende hem
zoo'n beetje. Hij wou graag kennis met mij maken, want hij had 't een en
ander van mij gelezen, en schreef zelf ook verzen, naar hij vertelde. Ik
praatte dan met hem, ging met 'm mee, en hij las mij voor zijn
"Mathilde". Daar werd ik geweldig door getroffen. Wat blikkie! dacht ik,
daar heb je nou een Hollandsch dichter, dat zijn mooie verzen. Heel wat
anders dan wat je gewoonlijk las in boeken, tijdschriften, couranten.
Dat was 't nieuwe. En ik zei 'm dat ook.
HET NIEUWE.
"God", zeg ik, "dat is mooi". En Perk: "Nou, dat doet me verschrikkelijk
veel pleizier, want jij bent
|