tsman hard vallen, als we
zien dat voorgangers in _humaniora_ zoo bitter slecht timmeren? Sedert
'n eeuw of drie hebben of hadden wy akademien en atheneen in menigte.
De eene professor volgde den anderen. Ze richtten hun leerlingen af,
en maakten die tot doktoren--tot _specialiteiten_ alzoo!--in
letterkunde. Alles _professeerde_ om 't hardst. Wat leverde dit op? Me
dunkt, 'n volk dat sedert twee-driehonderd jaar zooveel betaalde voor
de beoefening van 'n speciaal vak, zou recht hebben iets uitstekends
in dat vak te verwachten, neen: _zeer veel_ uitstekends. In plaats
daarvan wedyveren de produkten onzer officieele lettermannen met den
mismaakten koepel van 't glaspaleis in wanstaltigheid, vooral wanneer
zy de ongehoorde poging wagen om zich te verheffen boven 't peil der
middelmatigheid waarin zy hun eerlyk verdiend _summa cum laude_
behaalden.
We mogen aannemen dat de strandbewoners onzer Nederlanden
ten-allen-tyde gevischt hebben. Een groot gedeelte van de Natie
beoefende alzoo de vischvangst sedert ... ja, wie zegt ons hoe lang
reeds voor de zoogenaamde aankomst der Batavieren? Hoe dit zy, er
waren ten-allen-tyde meer visschers dan officieele letterkundigen. Het
wel beoefenen van de visschery werd nadrukkelyk gevorderd door 'n
gebiedende meesteres: de maag. Toch verklaarde onlangs een Noorsch
vischgeleerde, die voor eenige jaren in 't belang van z'n vak 'n reis
deed langs de stranden van Europa, dat de Hollandsche visschers
volstrekt niet op de hoogte hunner kunst stonden. Ik nu kan niet
beoordeelen of deze man gelyk had. By analogie met andere vakken
welker beoordeeling wel eenigszins onder m'n bereik valt, mag ik
gissen dat-i de waarheid zei. Maar als ik den uitslag der studien van
onze strandbewoners vergelyk met de litterarische rezultaten onzer
akademien, dan voel ik iets als eerbied voor de _clarissimi_ van
Scheveningen en Katwyk, en ik zou lust hebben dien Noordschen betweter
naar Utrecht en Leiden te verwyzen ten-fine van klement oordeel over
de Hollandsche botboeren. Men zegt dat er eens in den Haag drie
kabeljauwen te-gelyk op de markt zyn geweest. In een heel jaar levert
onze aan de akademien uitgebroeide letterkunde zooveel spieringen niet.
Gebrek aan oorspronkelykheid is alweer de hoofdoorzaak van deze
armoede. In-stede van te grypen in de volle ryke natuur, meent men
iets te bereiken door toewyding aan 'n bepaald vak, d.w.z. door 't
volgen van voorgangers die zoodanig vak geprofesseerd hebben--lieve
|