leidde, of zelfs indien niet de drang tot het _Weten_
en _Kennen_ ons bestaan verzekerde? (Vgl. IDEE 517.) Zeker, zeker, tot
het wel beoordeelen der waarde van vakmannen is kennis noodig!
Verwondert men zich over dezen eisch? Ik herinner me niet, ooit op
onkunde en onwetendheid te hebben aangedrongen, wat dan ook den
ontwikkelden lezer 't recht zou gegeven hebben geen acht op m'n
woorden te slaan. Doch juist hierom ook mag men 't noch vreemd vinden
noch euvel duiden, dat ik op 't vermeerderen onzer kennis aandring, en
vooral op den moed om die in toepassing te brengen by 't beoordeelen
der personen die ons als uitnemend-bekwaam in een of ander vak worden
voorgesteld of opgedrongen.
Een andere vraag is of niet de maat en de veelsoortigheid van kennis
die hier vereischt wordt, soms de kracht en de gaven van den leek
kunnen te-boven gaan? Dit is ongetwyfeld dikwyls het geval, wanneer
men telkens en zonder byzondere aanleiding z'n beoordeeling van de
waarde eener specialiteit tot elk onderdeel van z'n vak zou willen
uitstrekken. Maar 't bezwaar verliest z'n gewicht wanneer men de
ernstig-onderzoekende aandacht vestigt op het onderwerp _in 't
algemeen, en voor-zoo-ver tot bereiking van 't beoogd doel_--hier
bevordering van zedelyk en stoffelyk welzyn--noodig is. Wie dezen
grondregel met eerlyke omzichtigheid toepast, zal weldra weten waaraan
hy zich te houden heeft in 't beoordeelen ook van die zaken welke men
_te_ spoedig als "buiten ons bereik liggend" beschouwt. Zeer gelukkig
gaat ook hier alweer 't welbegrepen belang hand-aan-hand met zedelyk
en verstandelyk plichtsbesef. Het is ons niet _geoorloofd_ schade te
lyden door 't huldigen van kwakzalvery, en de mondigheid van oordeel
waarnaar we daarom streven, wordt verkregen door de eigenaardige
gymnastie van 't gemoed, waarin de _ware poezie_ bestaat. Ik bedoel de
_poezie der werkelykheid_ die zich oefent in 't samenvatten en
oordeelkundig behandelen van al de gegevens die ze kan machtig worden.
De hiertoe noodige arbeid is ... niet meer of minder dan onze geheele
levensbestemming, hy is ons leven-zelf! Wie dezen eisch te zwaar
vindt, zou z'n eigen doodvonnis uitspreken. Dit geschiedt evenwel
zelden of nooit, want wat ik hier voorstel als wenschelyk, zien we
dagelyks meer of min--hoe gebrekkig dan ook, en veelal onbewust--in
practyk brengen. Vanwaar anders 't verschynsel dat millioenen leeken
zich veroorlooven RAFAEL en REMBRANDT voor uitstekende kunstenaars te
houden, BE
|