aatsjen in de
Maatschappy wisten te veroveren, en daarvan wel eens gebruik maakten
om de arme drommels aan wie hun God zich niet had gelieven te
openbaren, uittemaken voor slecht volk. Naar de mode van den tyd
lieten zy, zoodra 't met hun belang kon worden overeengebracht, dien
God varen, en langs meer of min omwegen--altyd zooveel slagen om den
arm houdende als maar eenigszins mogelyk was[31]--namen ze dienst
onder de vrydenkers. Hun vroegere meeningen? Wel, ze waren tot beter
inzicht gekomen. Dit kan waar zijn. Maar zyn ze dan niet voor alles
eenig herstel van eer schuldig aan de mannen die zy gedurende hun
theologische loopbaan verketterden en uitscholden? Aan de mannen die
dan toch blyk gaven van helderder inzicht, van eerlykheid en moed,
toen _zy_ nog in hun vermolmde preekkasten stonden te zwetsen op de
alleen-zaligmakende kracht van hun leer? Dit zou billyk zyn, dunkt me,
en 't gebeurt dus niet. Men moet zich schikken. Maar nu van een hunner
te vernemen--lach niet, lezer! dat "_geen enkele vorm van studie, als
instrument (?) tot veelzydige ontwikkeling, de aan alle talen rakende
(?) de wysbegeerte (!) en geschiedenis (?) in zich opnemende (?) vry
(?) beoefende theologie_" overtreft, dat gaat de schreef van 't
verdragelyke voorby: Ik protesteer!
In die twee laatste woorden vat ik voorloopig samen wat verontwaardiging
over de onbeschaamde reklame van den gewezen theologant BUSKEN HUET my
in de pen gaf. _Mr. Josse_ heeft zich verhangen uit spyt zich zoo
voorbygestreefd te zien. Toch moet ik erkennen dat m'n bydrage tot
karakterizeering der schryvery van gewezen dominees juist op het werk
van den heer HUET-zelf het minst van toepassing is. Wat _hy_ uit den
preekstoel meenam, draagt voorzeker 'n geheel anderen naam dan zalf of
balsem, en verspreidt 'n byzonder-_persoonlyken_ geur. Ik zou me dan ook
wel gewacht hebben z'n naam te noemen--daar ik _wanbegrippen_ en geen
_individuen_ bestryd--indien hy me hiertoe niet had gedwongen door die
brutale ophemelary van z'n kollegaas in godgewezenheid. Die kermisbluf
mocht niet onbestreden blyven--niet onaangeroerd althans--in 'n werkje
dat tegen den verkeerden invloed van zekere _specialiteiten_ waarschuwt.[32]
Het bestryden van alle verkeerdheden waaronder we gebukt gaan door 't
blindstaren op 'n bepaald punt, gaat m'n bestek tebuiten. Zoowel in
belangryke als in meer dagelyksche zaken stuiten we telkens op de
hoofdigheid en bekrompenheid van speciaal-mensen. Wie zich niet
|