ze zyn opgegroeid, en die ze lief kregen
als bron van aanzien en welvaart. Het verzet _moet_ immers wel uitgaan
van den leek, van den opmerkzamen, niet tot scheefzien afgerichten
beschouwer die ongaarne gevaar loopt z'n dierste belangen overgeleverd
te zien aan de beslissing van mannen uit dezelfde school als waaruit
rechters voortkwamen die zulke vonnissen begingen, advokaten die zich
schuldig maakten aan zulke pleitery? Hoe kan 'n burger van den Staat
vertrouwen stellen in de toegezegde veiligheid van personen en
goederen, wanneer hy dagelyks 't oordeel over _Recht_ en _Onrecht_
ziet opdragen aan personen, wier rechtsgevoel tot in 't monsterachtige
werd verwrongen door zeer speciale studien in ongerymdheid? Welken
grond heeft de bewering der advokaten, dat ze verdedigers zijn van
"_weduwen en wezen_," van "_verdrukte onschuld_" enz.,[28] wanneer
elke verdrukte weduw of wees, die in rechten wordt aangevallen, haar
bespringers dapper ziet bystaan door ... 'n advokaat? Welke slotsom
moeten we halen uit de opmerking dat we na sedert drie eeuwen
leerstoelen voor studie in de "Rechten" te hebben gehad, nog altyd
niet in 't bezit zyn van 'n oorspronkelyk-inheemsch, met den aard en
de behoeften des Volks overeenstemmend _Wetboek_? Dat het _uitleggen_
van de Wet--die helder als kristal wezen moest!--'n winstgevend beroep
is?[29] Wat hebben we van die uitlegging te verwachten, wanneer de
jongelui die als volleerde "juristen" aan de Maatschappy worden
afgeleverd, zich maar zeer zelden duidelyk en korrekt weten
uittedrukken? Taal en styl van onze rechtsmannen zyn gewoonlyk
ellendig, en ver beneden 't peil waarop 'n hulponderwyzer behoort te
staan om geen gek figuur te maken by z'n kollegaas of zelfs in de
school. Men meene toch niet dat dit byzaak is. Het kan niet te dikwyls
herhaald worden dat zuiverheid van uitdrukkingen--ook vooral omdat
daartoe veel arbeid vereischt wordt--'n kenmerk is van moraliteit. Wie
zich niet bekommert over de _juistheid van 'n woord_, geeft blyk van
onverschilligheid voor de _zuiverheid zyner denkbeelden_, en neemt het
dus niet zeer nauw in 't onderscheiden van goed en kwaad. In dit
opzicht vooral is 't poetiek samenvatten van schynbaar ongelyksoortige
gegevens van toepassing, dat ik (blz.106, 107) (hoofdstuk MVIII, n. v.
tr.) als hulpmiddel tot ontwikkeling van ware zedelykheidsbegrippen
voorstelde. "_De taal is gansch het Volk_" is er gezegd. Wel zeker! De
geheele _Mens_ kan beoordeeld worden naar d
|