ewoonlijk niet waaraan ze soms den
triumf van hun arglistig onverstand te danken hebben. Het kiezen van
een "beroemd advokaat" en de slenters waarmee deze een zaak verdedigt,
maken op den _Rechter_ alleen hierom geen walgelyken indruk, wyl hy
evenals de mooiprater-zelf bedorven is door de specialiteit van 't "vak".
Toen BERYER, _le prince des orateurs_--d.i. naar myn overzetting: 'n
knoeier van de ergste soort--in een zitting _voor_ en _tegen_ dezelfde
zaak pleitte, kwam 't den voorzitter zeker niet in de gedachte dat het
eigenlyk zyn plicht was dien oneerlijken man de deur te wyzen.
Integendeel. Zelf afgericht tot specialiteit in advocatenkunstjes,
moet hy de schelmery van dien allemansbabbelaar heel aardig gevonden
hebben. Ze werd dan ook in 'n levensschets van BERYER voorgesteld als
byzonder verdienstelijk, gelyk ik reeds hier-of-daar in m'n IDEEN met
de noodige verontwaardiging heb opgemerkt.
_Slimmigheidjes_, zei ik, en iets vroeger spraken we van
_kwasie_-handigheid. Wel zeker, 't is er ver vandaan dat zulke
advokaterige debatteerkunstjes op logisch, rhetorisch, wysgeerig of
_inderdaad_-rechtskundig gebied, waarde hebben ... _zouden_, indien
zoo'n praat-specialiteit iemand tegenover zich had, die met eenvoudig
gezond verstand en ongekreukt rechtsgevoel begaafd was. De zoodanige
slaat, zonder de minste inspanning en met de kracht der waarheidzelf,
door 't webje heen, waarin een oneerlyke tegenparty hem poogt te
vangen. Maar--heel gelukkig voor den beoefenaar dier bekwaamheid van
lage verdieping, en den bloei der advokatery--de in den grond
onbekwame mooiprater kan ongestoord z'n methode volhouden omdat hy te
doen heeft met tegenstanders en rechters, die--de eersten soms in den
schandelyk-strikten zin, doch beiden _altyd_ in slechts weinig
gunstiger beteekenis van 't woord--z'n _comperes_ zijn. Als
specialiteiten immers van wat die heeren "_de Rechten_" gelieven te
noemen, doorliepen zy denzelfden akademischen kursus van verstands-
en gemoedsbederf als hy, en hieraan heeft de pleiter te danken dat
z'n auditorium in rechtbank, parket en balie, zich door de grofste
vergrijpen tegen Recht en Rede niet gestuit voelt. Al dat volkjen
eerbiedigt, zooals zakkenrollers op de kermis, _vice-versa_ de
eigenaardigheden van 't "vak". Ze worden hierin gesteund door zeker
gedeelte van 't publiek, dat blyk van zaakkennis meent te geven door
't wegstoppen van z'n gebrek aan begrip. Indien ieder die zich
behoorde te ergeren aan on
|