ewoonlyk meent--is een gemakkelyk te verklaren gevolg
van den aard der dingen. De slinger, nu eenmaal niet kunnende stilstaan,
_moet_ wel door 't loodpunt heen naar de tegenovergestelde zyde zoodra
hy aan den anderen kant de grens van z'n bewegingsvermogen bereikt heeft.
Dat veranderen van richting vereischt slechts een oogenblik, 'n _tydstip_.
Maar de beweging-zelf heeft 'n aaneenschakeling van oogenblikken noodig,
die een _tydperk_ vormen. Met zoodanig tyds-verloop hebben we by 't
beschouwen der wording en voortplanting van volksmeeningen te doen, en
de in zulke perioden voortgebrachte wanbegrippen zyn gelyksoortig met
hun oorsprong. Dezelfde fouten alzoo die 'n Volk verleiden tot mistasten
in de keus van z'n voorgangers, zullen het den verkeerden weg opdryven
zoodra er moet worden uitspraak gedaan in vraagstukken van
wetenschappelyken, socialen of zedelyken aard. Aannemende dat het
denkbeeld _a_ zekere dwaling vertegenwoordigt en dat de persoon A daaraan
z'n verheffing te danken heeft, dan is de voortplanting van 't ongelukkig
a-begrip--natuurlyk altyd slechts tot op 't oogenblik vanterugslag!--op
'n goeden weg, en de A-dynastie zit voor langen tyd op troon of kussen.
Over eenigen tyd--dagen, maanden, jaren, eeuwen, al naar de oorzaken die
de perioden der slingerbeweging bedingen--verwondert men zich over het
taai bestaan van meeningen die de naneef voor niet levensvatbaar houden
zou indien niet de Geschiedenis hem leerde _dat men wel werkelijk in
zekeren tijd zoo dwaas geweest is_! Vindt men deze opmerking banaal,
afgezaagd tot vervelens toe? Ik erken dat ze dit _is_, maar vraag waarom
we dan dien naneef zooveel stof leveren om op onzen tijd met minachting
neer te zien? Waarom zoo ... middeleeuwsch berust in verkeerdheden welker
verbetering slechts wacht op de toepassing der voorschriften van 't
gezond verstand? Ook die stompzinnige berusting komt me banaal voor.
Erger dan dat, ze is onverantwoordelyk.
Maar ... wie zal beslissen welk verstand voor _gezond_ mag worden
gehouden? Wat _is_ gezond verstand?
Dergelyke vragen zyn te voorzien, en ik hoop ze in 'n volgend
hoofdstuk te beantwoorden op 'n wyze die voor ons tegenwoordig doel
voldoende is. De lezer houde my ten-goede dat ik hem by die
gelegenheid niet onthaal op akademisch-onverteerbare bespiegelingen
over "_Kritik der reinen Vernunft_" en dergelijke valsch-wysgeerige
school-praat. Ik veronderstel dat hy zich daarmede niet ophield sedert
de dagen zyner kindsh
|