rschrift dat
de vrouw haren man onderdanigheid verschuldigd is. De trouwe ega had
den koopmansbediende van-achter overvallen, hem by de keel gegrepen,
'n doek met aether tegen neus en mond gehouden, ze had geholpen aan 't
knevelen, aan het zoekmaken van 't gestolene ... alles waar, doch: ze
deed het op bevel van m'nheer haar gemaal, en alzoo ...
Maar, zegt men, het was 'n _jury_ die haar vrysprak ... eilieve, 't
was 'n _rechtsman_, 'n _advocaat_, die in z'n pleit-_jargon_ daartoe
de motieven leverde! Ik neem noch die jury, noch onvoorwaardelijk 't
jury-_stelsel_ in bescherming, doch beweer dat in dit geval de schande
der vryspraak niet grooter is dan de misdaad van 't vrypleiten. Zou 't
iemand die niet was opgegroeid in 't speciaal-vak van rechtsverdraaien,
in 't hoofd komen de voorgeschreven onderdanigheid van de gehuwde vrouw
aantevoeren als verontschuldiging voor gewelddadigen roof? Tot zulke
afdwaling leidt alleen de speciaal-studie. Alleen 't specialismus geeft
den moed tot zulke misdaad? Den moed? Och, die behoeft zoo groot niet
te zijn, want waar ieder ander zich schamen zou met zoodanige praatjes
voor den dag te komen, kan de jurist dit ongestraft wagen niet alleen,
maar zelfs oogst-i by zeker deel van 't Publiek lof in met z'n
impudentie. "Dat is 'n advokaat, zegt Kappelman. Onder zyn handen is
geen zaak reddeloos, hy sleept er door wat-i wil!" En Kappelman neemt
zich voor, dien pleiter in den arm te nemen zoodra hyzelf er iets zal
hebben "doorteslepen" waarmee dan ook het doel van den praatman, dien
't om voordeelige klandizie te doen is, wel bereikt zal zyn. Of evenwel
het belang van den klient meebrengt, z'n zaak met 'n stempel van
wantrouwen te besmetten door haar optedragen aan iemand die byzonderen
roem inoogstte als pleiter, schynt twyfelachtig. Oppervlakkig gezien
immers, zou men meenen dat ieder die van zyn goed recht overtuigd is,
volkomen tevreden moet zyn met 'n eenvoudige voorstelling van feiten,
en zelfs dat het hem tegen de borst stuiten moet, z'n rechtvaardige
zaak door 'n pleitman by-uitnemendheid te zien gebruiken als terrein
voor 'n wedstrijd in _chicane_ en kwasi-handige kunstjes. Hy legt zich
de vraag voor, of niet het kiezen van een zoo "byzonder knappen
advokaat" op den rechter 'n ongunstigen indruk maken moet? Zoo
redeneert gewis de eenvoudig-eerlyke man van gezond verstand. We mogen
dus aannemen dat de meesten anders redeneeren, en die "meesten" hebben
wel eens gelyk, al weten zyzelf g
|