e hand. En al ware dit laatste niet
rechtstreeks het geval, al bestond de keten waarmee tenslotte de
toepassing verbonden is aan 't punt van uitgang, uit eenige schakels
meer, byna altyd toch loopt zy uit op _onbevoegdheid_. Alweder dus
bevinden wy ons hier in de buurt der fiktien, der gemakshalve als waar
aangenomen stellingen die ten-allen-tyde zooveel kwaads stichtten. Dat
zulke punten van uitgang niet geheel kunnen worden gemist, levert geen
reden om 't onderzoek naar de stevigheid van den grond waarop men
voortbouwt, te verzuimen.
Het is nu eenmaal waar, dat we in de praktyk dikwyls genoodzaakt zijn
genoegen te nemen met 'n axioma dat in 't afgetrokkene voor den
wysgeer nog altyd _bewys_ noodig hebben zou. In de werkelykheid echter
moet men zich vaak--_altyd_ misschien--tevreden stellen met eenige
_kans_ op juistheid, en in zekeren zin ligt dat berusten evenzeer in
de roeping der wysbegeerte, daar zy wel degelyk verplicht is rekening
te houden met het feitelyk bestaande. Het verschil tusschen haar en de
_onnadenkende_ praktyk, ligt slechts hierin dat zy--vooral niet minder
_praktisch_ dan de "mannen van zaken" gebruik makende van 't bekende
en voor waar aangenomene--voortdurend zich beyvert om door nauwkeurige
berekening de kans op waarheid zoo voordeelig mogelyk te maken. De
theoretikus weet even goed als de gewone werkman dat er by 't bewerken
van materialen iets verloren gaat aan uitdamping, aan spaanders, aan
afslag, aan zaagsnee, enz. Ook weet hy dat de kracht, die 'n machine
in beweging brengt, niet onverminderd wordt overgebracht op den last.
Juist het wel achtslaan op 't verlies aan tarra en door wryving, maakt
'n voornaam deel van z'n _theorie_ uit. En dit geldt almede omtrent de
_bruikbaarheid_ en _opportuniteit_ der gevonden waarheden. Wie by 't
berekenen van den inhoud eens cirkels de evenredigheid zou uitdrukken
in 'n groot aantal decimalen, ook daar waar de rede 7:22 _voor 't
beoogd doel_ voldoende is, zou in zeer veel gevallen evenzeer zondigen
tegen wysgeerige waarheid als wanneer-i 'n _geheel verkeerde_
verhouding tot grondslag had aangenomen. Maar nog grover zou de
zoogenaamde _praktikus_ dwalen, die z'n benaderings-waarheid wilde
toepassen op berekeningen welke door zeer wyde strekking behoefte
hebben aan meer nauwkeurigheid dan voor dagelyksch gebruik noodig is.
Het zou er slecht uitzien met astronomie, indien afstand, inhoud en
loop van hemellichamen werden berekend naar den maatstaf die 'n ku
|