der 't Volk. De welsprekende
gemaal-specialiteit mocht de spuitgasten eens roerloos praten![9]
Het doet my overigens genoegen dat die X zoo'n goede spreker is,
daar-i me hierdoor aanleiding geeft om terugtekomen op de specialiteit
van mooipraters, 'n ras dat ons moest doen gloeien van eerbied voor
den uitvinder van 't Persisch-insectenpoeier. De mensenvriend HAKIM
HHAFIZ--daar ik niet weet hoe de man heette, willen wy aannemen dat
die naam hem is toegekend door de meerderheid van 'n Vergadering die
't ook niet wist--die HHAFIZ heeft aanspraak op onze dankbaarheid, al
ontwaren we dan by warm weer en Kamerzittingen, dat z'n pogingen nog
altijd gedeeltelyk onbekroond bleven. _In magnis voluisse_ ... o edele
HAKIM, troost u daarmee!
De specialiteit van mooipraten, publiekspreken, oratorisch talent,
welsprekendheid--de frekwentste onder alle specialiteiten--is 'n ware
ziekte, 'n besmetting, 'n pest die uitgeroeid behoort te worden, 'n
vloek die men bezweren moet.
Ik heb my onlangs in de IDEEN (Bundel III) hiermee te lang bezig
gehouden, om daarby nu te blyven stilstaan. De belangstellende lezer
wordt naar dat werk verwezen, en ik zal dus hierover nu niet meer
zeggen dan noodig is tot het aanwyzen van den nadeeligen invloed dezer
soort van specialiteit op de Vertegenwoordiging des Volks.
Welsprekendheid in den zin die men gewoonlyk aan dit woord hecht,
behoort te-huis op den kansel. Het opdringen van ongerymdheden kan
niet gelukken, zonder zeker _flux de bouche_ dat we aan goochelaars,
geestelyken en biologen moesten overlaten. By 't nuchter behandelen
van zaken--en dit is zoowel voor de balie als op de Volkstribune een
vereischte--komt het aan op de zaken-zelf, en niet op de manier waarop
deze of gene praatspecialiteit die zaken weet voortestellen. De
aangevoerde _feiten_ behooren wel te spreken, en kunnen dan de
welsprekendheid van den rhetor zonder scha missen niet alleen, maar
worden daardoor in het duister gesteld. Welke waarde heeft de
vryspraak van den beschuldigde, indien men daarby de bekwaamheid van
z'n verdediger op den voorgrond zet? Welk vertrouwen kan 't Volk
stellen in de doelmatigheid van 'n genomen maatregel, wanneer daartoe
beslist is onder den indruk der redevoering van 'n mooiprater? Men
bedenke dat het by behandeling van zaken niet om overreding te doen
is, niet om 'n kinderachtigen triumf over tegenstanders, niet om de
problematische eer van van 't laatste woord. De vraag is hoe de
_feiten_ zyn.
|