oge
kust, uit zwarte, loodrechte rotsen gevormd, aan wier voet de golven
met groot geweld breken en uiteen spatten in wolken schuim, dat in de
zonnestralen als een regen van diamanten schittert; de zeevogels, die
in de spleten der rotsen nestelen, heffen bij onze nadering een luid
geschreeuw aan. De Onzichtbare-baai draagt haar naam niet ten onrechte,
want eerst als men zeer nabij gekomen is, kan men dezen inham in de
kust en den zandigen oever aan het einde bespeuren. Tusschen de hooge
rotsen, die den ingang der baai vormen, gaat een vrij sterke deining;
maar eenige forsche roeislagen brengen ons weldra in de baai zelve,
waar het water zoo kalm en effen is als in een vijver. Wij zetten
onze sloep op het strand, nevens die van den kommandant.
Hier, even als te Taio-Hae, opent zich eene liefelijke, vruchtbare
vallei, die door haar weelderig groen eene sterke tegenstelling
maakt met de donkere tinten der hooge, naakte rotswanden, welke haar
omzoomen. Nabij den oever staan eenige wel gebouwde woningen, te
midden van een soort van plantage, die door een lagen steenen muur is
omringd. Wij treden een dier woningen binnen, en worden ontvangen door
een ouden Amerikaan, waarschijnlijk een voormalig matroos, die van een
walvischvaarder is gedeserteerd; de man is bijna evenzoo getatoueerd
als de inlanders. Hij woont hier sedert meer dan twintig jaren; voor
een niet onaardigen prijs verkoopt hij ons een knods in den vorm
van een pagaai. Het engelsch dat hij spreekt klinkt zoo wonderlijk,
dat ik alle moeite heb om hem te verstaan.
Wij gaan verder het dal in, en volgen den oever van een beekje, dat al
spoedig niet veel meer is dan een dunne waterstraal; de vallei is bijna
verlaten. Zij wordt al nauwer en nauwer, echter zonder te stijgen;
de plantengroei houdt bijna eensklaps op, en van alle kanten verheffen
zich naakte witte rotsen, die door haar glans het oog verblinden. Wij
ontmoeten drie of vier hutten, waarvan de bewoners afwezig zijn;
wij toeven maar een oogenblik, want het wemelt hier van groote,
nijdige vliegen, die ons bij duizenden omzwermen. Onder eene brandende
zonnehitte naar het strand teruggekeerd, zien wij dat de matrozen,
met uitzondering van een enkelen, die bij de sloep is achtergebleven,
naar de naburige woningen zijn gegaan. Terwijl wij hunne terugkomst
afwachten, nemen wij een heerlijk zeebad, dat ons geheel opfrischt.
Kort daarna waren wij veilig en wel, ondanks de sterke branding,
aan boord teruggekeerd,
|