deelen den inhoud te berekenen; de som der
gevondene inhouden is de inhoud van den onregelmatigen veelhoek.
VOORSTELLEN.
1. Van figuur 9 is gemeten de diagonaal BD = 56, de loodlijn AE = 16 en
de loodlijn CF = 24 roeden. Hoe veel bedraagt de inhoud?
_Antw._ 11 Bunders 20 vierk. roeden.
2. Iemand koopt een stuk land, in de gedaante als figuur 10, en wil
hiervan de grootte weten. Men bevindt bij meting DB = 6 roeden, CE = 1
roeden 6 ellen en AF = 3 roeden 8 ellen; bereken hieruit de grootte.
_Antw._ 16 Vierk. roeden 20 vierk. ellen.
3. Om den inhoud van eenen veelhoek ABCDE (figuur 11) te vinden, heeft
men in denzelven de diagonalen BD en AD getrokken; verder heeft men uit
de hoeken B, C en E loodlijnen neergelaten. Zoo nu BD gemeten wordt op 4
roeden 4 ellen 8 palmen, AD = 7 roeden 3 ellen 2 palmen, CF = 2 roeden 6
ellen 4 palmen, BG = 2 roeden 5 ellen 2 palmen, HE = 3 roeden 9 ellen 6
palmen, hoe groot is dan het geheele stuk?
_Antw._ 29 Vierk. roeden 63 vierk. ellen 4 vierk. palmen.
4. Om den inhoud van eene streek lands te vinden, die eene gedaante
heeft als figuur 12, trekt men de diagonalen FD, FC en AC en de
loodlijn, EG, DH, BI en AK. Daarna bevindt men FD = 74 roeden 4 ellen,
EG = 18 roeden 2 ellen, FC = 100 roeden, DH = 24 roeden 4 ellen, AK = 34
roeden 1 el 8 palmen, AC = 66 roeden 3 ellen en BI = 22 roeden 5 ellen.
Hoe groot is dan de streek lands?
_Antw._ 32 Bunders 52 vierk. roeden 91 vierk. ellen 50 vierk. palmen.
5. Iemand heeft een stuk weiland, in de gedaante als figuur 13, waarvan
de grondlijn AB eene lengte heeft van 60 roeden; de lijn EF, welke met
de grondlijn evenwijdig loopt, is 42 roeden lang; uit C heeft men eene
loodlijn op AB neergelaten, snijdende EF in G. Als nu het stuk CG van de
loodlijn 18 roeden en het stuk GD 24 roeden is, hoe veel bunders is dan
dit weiland groot?
_Antw._ 16 Bunders 2 vierk. roeden.
6. Een landmeter moet een stuk bosch meten, in de gedaante van eenen
vijfhoek ABCDE (fig. 14). Dewijl hij het van binnen niet doen kan,
verlengt hij AE en DC, totdat zij in het punt F zamenkomen; insgelijks
verlengt hij AB en DC, ontmoetende elkander in G. Nu meet hij de lijn AE
= 13, EF = 3, ED = 5, FD = 4, DC = 10, CG = 6, BC = 8, BG = 5 en AB = 11
roeden. Bereken hieruit hoe groot het bosch is.
_Antw._ 1 Bunder 4 vierk. roeden.
7. Een moerassig stuk grond, dat van binnen niet begaanbaar is, moet
gemeten worden. Het heeft de gedaante van eenen zeshoek ABCDEF (
|