wezen; hoe lang moeten deszelfs
zijden zijn, wetende, dat gelijkvormige veelvlakkige ligchamen tot
elkander in reden zijn, als de kuben van de lijnen, welke op eene
overeenkomstige wijze in deze ligchamen getrokken zijn?
_Antw._ 3 Ellen 3 palmen nagenoeg lang, bijna 2 ellen 5 palmen 2 duimen
diep en ruim 1 el 7 palmen 6 duimen breed.
31. Een steenbakker heeft op zijne plaats eenen hoop steenen; deze hoop
bevat in de lengte 3 maal zooveel steenen als in de breedte, en twee
maal zoo veel in de breedte als in de hoogte. Hoe veel steenen liggen er
in de lengte, breedte en hoogte, elk afzonderlijk?
_Antw._ 270 Steenen in de lengte, 90 in de breedte en 45 in de hoogte.
32. Van eenen kubiek is elke ribbe 8 palmen; hoe lang zal de ribbe zijn
van eenen anderen kubiek, die tweemaal zoo veel inhoud heeft?
---
_Antw._ 8 _3 / 2 = 10,07936 palm nagenoeg.
\/
33. Iemand heeft eene kist, die even lang, breed en diep is; zoo de
langste stok, dien men in deze kist passen kan, 1 palm 2 duimen is,
welken inhoud heeft dan de kist?
---
_Antw._ 192 _3 / 2 = 332,5536 kub. duim. ruim.
\/
34. Van eenen balk is de inhoud 108 kubieke ellen; hoe lang, breed en
1
dik is deze balk, als de dikte en breedte elk --- der lengte bedraagt?
4
_Antw._ 12 Ellen lang en 3 ellen breed en dik.
35. Een bakker wil eenen langwerpig vierkanten bak laten maken, waarin
1
hij 1 --- last tarwe kan bergen, zijnde aan de lengte van 2 ellen en aan
2
de breedte van 1 el 5 palmen binnenwerks gehouden. Men vraagt hoe veel
palmen deze bak tot hoogte zal hebben.
_Antw._ 15 Palmen.
36. Een turfboer heeft in zijne schuur gestapeld 34499520 turven, in
diervoege, dat er 1 turf in de hoogte ligt tegen 3 in de breedte en 5 in
de lengte, hoe veel turven liggen er in de hoogte, breedte en lengte,
elk afzonderlijk?
_Antw._ 132 In de hoogte, 396 in de breedte en 660 in de lengte.
37. Indien in een schip van 100 voeten lang kan geborgen worden 150
lasten, hoe veel zal dan een ander schip kunnen laden, in alle deelen op
gelijke wijze gebouwd, dat 60 voeten lang is?
2
_Antw._ 32 --- Last.
5
38. In eenen tuin staat een vierkante bak; dezelve heeft de gedaante van
een parallelepipedum en is lang 20, breed 8 en hoog 6 palmen. Zoo men
dezen bak aan een der einden oplig
|