eft een vat, in de gedaante van eenen cilinder, ter hoogte van
1 el 5 palmen met water gevuld, hetwelk, geroerd wordende, aan de kanten
0,05 el rijst; daar nu het water niet vermeerdert, moet hetzelve eenen
put formeren; zoo men nu vooronderstelt, dat deze put de gedaante heeft
van eenen regten kegel, hoe hoog zal het water dan in het midden boven
den bodem staan?
_Antw._ 14 Palmen.
99. Men vraagt naar den inhoud van eenen gelijkzijdigen driehoek, waarin
zes gelijke cirkels beschreven zijn, die elkander en de zijden van den
driehoek raken en elk 6 duimen diameter hebben.
_Antw._ 218,43 Vierk. duimen.
100. Om eenen driehoek is een cirkel beschreven, welks diameter 24 is;
wanneer deze diameter uit den tophoek getrokken wordt, en regthoekig
door dezen een andere, die de beide beenen van den driehoek snijdt,
zoodanig dat de overblijvende stukken des laatsten diameters, welke
buiten den driehoek vallen, 7 en 3 zijn hoe lang zijn dan de zijden des
driehoeks?
2 1 44
_Antw._ 22 ----; 19 --- en 20 ----.
13 5 65
101. Om een cilindervormig vat, wijd 7 palmen en hoog 9 palmen, in welks
deksel een rond gat van 1 duim 7,5 streep middellijn geboord is, met
water te vullen, gebruikt men eenen kegelvormigen trechter, welks
kleinste opening juist gelijk is aan die in het deksel, doch waarvan de
1
grootste opening 5 --- duim wijd is. Men vraagt hoe veel malen men dien
7
trechter zou moeten volmaken, indien de kortste afstand van deszelfs
openingen 12 duimen bedraagt. (Verhouding van ARCHIMEDES.)
_Antw._ Ruim 2862 malen.
102. Zekere put kan 27000 nederlandsche ponden water bevatten, terwijl
1 1
de lengte juist --- der diepte en de breedte --- der lengte bedraagt.
3 3
Men vraagt naar de lengte, breedte en diepte.
_Antw._ De diepte 9 ellen, de lengte 3 ellen en de breedte 1 el.
103. Van twee even lange graanzakken, waarvan de eene 1 mud en de andere
2 mudden 2 schepels 5 koppen kan bevatten, heeft men een zak van de
zelfde lengte gemaakt. Hoe veel graan zal deze laatste zak bevatten?
_Antw._ 6 Mudden 2 schepels 5 koppen.
104. Van eenen regthoekigen driehoek ABC, regthoekig in B, wordt de
tophoek C door eene lijn CD midden door gedeeld, en uit A en B de
loodlijnen AF en BH op CD nedergelaten. Als nu de stukken, waarin deze
de lijn CD v
|