5 decimeters is. Hoe veel steres zal
het overblijvende hout nog inhouden?
_Antw._ 2,072400 Steres.
46. Een boer heeft een vierzijdig stuk land, waarvan de voorzijde AB
lang is 130, de opstaande zijde AD = 120, de opstaande zijde BC = 40, de
achterzijde CD = 30 en de diagonaal BD = 50 roeden. Men vraagt naar den
inhoud.
_Antw._ 36 Bunders.
47. Hoe veel beloopt de inhoud van eene driehoekige prisma, waarvan elke
zijde der bazis 6 duimen en de hoogte 3 palmen is?
_Antw._ 467,64 Kubieke duimen.
48. Van eenen driehoek zijn de zijden 13, 14 en 15; men vraagt naar de
lengte der loodlijn, die uit elk hoekpunt op de tegenoverstaande zijde
valt, en tevens naar de deelen, waarin elke zijde door de daarop
vallende loodlijn verdeeld wordt.
11
_Antw._ De loodlijn, die op de kortste zijde valt 12 ----, die op de
13
1
tweede 12 en die op de langste 11 ---; de deelen van de kortste zijde
5
8 5
zijn 7 ---- en 5 ----, die van de tweede 5 en 9 en die van de langste
13 13
3 2
6 --- en 8 ---.
5 5
49. Men heeft twee gelijkzijdige driehoeken; van de eerste doet elke
zijde 6 ellen en van de tweede 3 ellen 6 palmen; men vraagt naar de
zijde van eenen gelijkzijdigen driehoek, welke gelijk is aan het
verschil der beide eerste driehoeken.
_Antw._ 4 Ellen 8 palmen.
50. Uit eenen balk, welke 10 ellen lang en 4,2 palm breed en dik is,
wordt de grootst mogelijke cilinder vervaardigd, waarin vervolgens
overlengs een cilindervormig gat wordt geboord van 7 duimen diameter.
Hoe veel hout bevat de uitgehoolde cilinder, en hoe veel is er door het
bewerken van den balk verloren gegaan? (Verhouding van ARCHIMEDES.)
_Antw._ 1347,5 Kub. palmen overgebleven en 416,500 kub. palm verloren
gegaan.
51. Men berekent de as van de planeet _Mercurius_ op 690 en die van
_Venus_ op 1649 duitsche mijlen; hoe groot is de oppervlakte dezer
planeten? (Verhouding van ARCHIMEDES.)
_Antw._ 1496303,3 Vierk. duitsche mijlen oppervlakte van _Mercurius_,
8546056,93 vierkante duitsche mijlen oppervlakte van _Venus_.
52. Welke is de verhouding, in de kleinste geheele getallen, tusschen de
grootte van den driehoek in voorstel 14 en die van een regthoekig
trapezium, hetwelk de kortste zijde van dien driehoek tot bazis en de
|