eelen door lijnen, welke evenwijdig met de schuinsche
zijde loopen. Men vraagt in welke punten van de bazis en de opstaande
regthoekszijde deze lijnen zullen beginnen en eindigen.
_Antw._ In de bazis op 2 roeden 7 palmen 8 duimen 4 strepen en op 2
roeden 9 ellen 3 palmen 9 duimen 3 strepen van den regten hoek, in de
opstaande zijde op 2 roeden 7 ellen 7 palmen 1 duim 2 strepen en op 3
roeden 9 ellen 1 palm 9 duimen 1 streep, mede van den regten hoek.
36. Een regthoekige driehoek, waarvan de bazis 6 palmen 7 duimen en de
opstaande regthoekszijde 7 palmen 6 duimen lang zijn, zal door lijnen in
vier gelijke deelen gedeeld worden. Als nu bepaald is, dat deze lijnen
evenwijdig aan de schuinsche zijde moeten loopen, in welke punten van de
bazis zullen dan derzelver uiteinden vallen?
_Antw._ Op 3 palmen 3 duimen 5 strepen, op 4 palmen 7 duimen 4 strepen
nagenoeg en op 5 palmen 8 duimen ruim, allen van den regten hoek.
37. Iemand heeft een stuk land, in de gedaante van eenen driehoek,
waarvan de grondlijn 3 roeden, de kortste opstaande zijde 2 roeden 6
ellen en de langste 2 roeden 8 ellen lang zijn. Van dit land moet een
gelijkvormig derde gedeelte afgescheiden worden door eene sloot, welke
evenwijdig moet loopen met de kortste zijde. Men vraagt in welk punt van
de bazis, te rekenen van de kortste zijde, de graving moet begonnen
worden, en op welken afstand van den tophoek dezelve zal eindigen.
_Antw._ Beginnen op 1 roede 2 ellen 6 palmen 8 duimen van de kortste
zijde, en eindigen op 1 roede 1 el 8 palmen 4 duimen van den tophoek.
38. Iemand heeft een regthoekig stuk land, waarvan de eene
regthoekszijde 21 roeden 6 ellen en de andere 16 roeden 2 ellen lang is.
Uit een punt in de schuinsche zijde, hetwelk 18 roeden van den kleinsten
scherpen hoek verwijderd is, laat hij twee slooten graven, evenwijdig
aan de beide regthoekszijden. Men vraagt naar de lengte van deze
slooten.
_Antw._ De langste 10 roeden 8 ellen en de kortste 7 roeden 2 ellen.
39. Een stuk land, hetwelk den vorm heeft van eenen regthoek, is 1
bunder 34 vierkante roeden 40 vierkante ellen groot; zoo de lengte van
dit land staat tot deszelfs breedte als 40 tot 21, hoe lang en breed is
dan dit stuk?
_Antw._ 16 Roeden lang en 8 roeden 4 ellen breed.
40. Van een stuk land, in de gedaante van eenen regthoekigen driehoek,
is de inhoud 10 vierkante roeden 20 vierkante ellen 60 vierkante palmen,
en deszelfs regthoekszijden staan tot elkander als 9 : 70.
|