28. Een vierhoekig stuk lands heeft 31 bunders 25 vierkante roeden
oppervlakte; deszelfs lengte is vijfmaal zoo groot als de breedte; hoe
veel ellen is de omtrek van dit land?
_Antw._ 300 Roeden.
29. Er is een stuk land, hetwelk de gedaante heeft van een
parallelogram, en 20 roeden lang is; hoe groot is dit stuk, als de
loodregte hoogte 8 roeden is?
_Antw._ 160 Vierkante roeden.
30. Van een scheefhoekig parallelogram ABCD zijn de zijden AB = DC = 20,
AD = BC = 12, en de langste diagonaal = 25 duimen; men vraagt naar de
lengte der kleinste hoeklijn.
_Antw._ 21,5 Duimen ruim.
31. A en B willen ruilen tuin om tuin; die van A is een vierkant en 32
roeden in den omtrek; die van B is een langwerpig vierkant, hebbende
eene lengte van 12 en eene breedte van 4 roeden en gevolgelijk ook 32
roeden in omtrek; de vraag is wie bij deze ruiling voordeel doet en hoe
veel.
_Antw._ B. heeft 16 vierkante roeden voordeel.
32. Van eenen regthoek is de lengte en breedte te zamen 208, en de
lengte staat tot de breedte als 10 : 3. Men vraagt naar den inhoud.
_Antw._ 7680 Vierk. eenheden.
33. Van eene ruit is de langste diagonaal 16 en de kortste 12 duimen;
bereken hieruit hoe lang iedere zijde is.
_Antw._ 10 Duimen.
34. Wanneer ik de beide diagonalen eener ruit kwadrateer, en deze
kwadraten zamentel, bekom ik 900. Hoe lang is iedere zijde?
_Antw._ 15.
35. Van een parallelogram is de geheele omtrek 140 ellen, de langste
diagonaal 56 ellen, en de beide kortste zijden hebben te zamen eene
lengte van 60 ellen. Men vraagt naar den inhoud.
_Antw._ 1157,09 Vierk. ellen.
36. Van eene ruit zijn de zijden gezamenlijk 240 ellen, en de langste
diagonaal is 96 palmen; hoe veel is derzelver inhoud?
_Antw._ 3456 Vierk. ellen.
37. Van een parallelogram is de bazis tweemaal zoo lang als de loodlijn;
de kortste diagonaal heeft eene lengte van 625 ellen, en de inhoud
bedraagt 5000 vierkante roeden. Men vraagt naar de lengte van den
langsten diagonaal en van de zijden.
----------
/ 1
_Antw._ De langste diagonaal _2 / 12906 --- , de langste zijde 100 en de
\/ 4
---------
/ 1
kortste zijde _2 / 6406 ---
\/ 4
* * * * *
OVER DE DRIEHOEKEN.
S.1. Een vlak, door drie regte lijnen begrensd, wordt een driehoek
g
|