e wijze, op welke zij door hare grenzen
bepaald is, ten einde langs dien weg de regels te vinden, om dezelve met
uitgebreidheden van dezelfde soort te vergelijken.
S.3. Er zijn drie soorten van uitgebreidheden, namelijk _lengte_-,
_vlakte_- en _ligchamelijke_- uitgebreidheden.
S.4. De lengte-uitgebreidheden worden voorgesteld onder den naam van
_lijnen_. De lijnen hebben dikte noch breedte. Fig. 1 stelt eene
meetkundige lijn voor, wanneer men alleen de lengte in aanmerking neemt.
S.5. De uiteinden der lijnen zijn _punten_. Een punt heeft geene de
minste uitgebreidheid: het is een ondeelbaar iets.
S.6. Men onderscheidt twee soorten van lijnen, namelijk, _regte_ en
_kromme_. Men verkrijgt van de regte lijn een duidelijk denkbeeld door
te zeggen, _dat zij de kortste weg is om van het eene punt tot het
andere punt te geraken_. Elke lijn, welke niet regt is, of niet uit
regte lijnen is zamengesteld, noemt men _krom_. Er bestaat een oneindig
getal verschillende kromme lijnen.
S.7. De onderlinge helling of rigting van twee lijnen op of tot
elkander, die in hetzelfde vlak gelegen zijn, en verlengd worden, tot
dat zij elkander in eenig punt snijden of ontmoeten, wordt _hoek_
genoemd. Fig. 2. De lijnen AB en AC dragen den naam van _beenen_ van den
hoek; terwijl men het punt A, waarin de beenen elkander ontmoeten, het
_hoekpunt_ noemt.
S.8. Wanneer eene lijn CD (fig. 3) op eene andere lijn zoodanig
geplaatst is, dat de hoeken ACD en BCD aan beide zijden gelijk zijn, dan
zegt men, dat de lijn CD _loodregt_ of _perpendiculair_ op AB slaat, en
de hoeken ACD en BCD worden dan _regte hoeken_ genaamd. Alle regte
hoeken zijn dus even groot.
S.9. Een hoek, die kleiner is dan een regte, wordt _scherpe_ hoek
genoemd. Zoo is de hoek BCE (fig. 3) scherp. Elke hoek, grooter dan een
regte, heet _stompe_ hoek. De hoek ACE (fig. 3) is dus een stompe hoek.
S.10. Twee lijnen, welke in hetzelfde vlak liggen, en, hoe ver ook
verlengd, elkander nimmer ontmoeten, worden _evenwijdig_ of _parallel_
genoemd.
* * * * *
VIERKANTS-WORTELTREKKING.
S.1. Indien men een getal, bij voorbeeld 10, met zich zelf
vermenigvuldigt, dan wordt het product 100, het _kwadraat_ of _vierkant_
van 10 genoemd. Dit product draagt ook wel den naam van _tweede magt_
van het getal.
S.2. De vierkants-wortel uit eenig getal, bij voorbeeld uit 2116, te
trekken, is het getal 46 te vinden, hetwelk, met zich zelf
vermenigvuldigd
|