ar en zeldzaam!' riep het konijntje.
'Dat is een kostbaar geschenk!'
Eerbiedig liet het aan beiden den toegang vrij. Het was donker in het
hol en Johannes liet Windekind maar voorgaan. Spoedig zagen zij een
bleekgroen lichtje naderen. Het was een glimworm, die welwillend aanbood
hen voor te lichten.
'Het belooft een genoeglijke avond te worden,' zeide de glimworm onder
't voortgaan. 'Er zijn al veel gasten. Gij zijt elfen, naar mij
toeschijnt, niet waar?' De glimworm keek daarbij eenigszins wantrouwend
naar Johannes.
'Gij kunt ons als elfen aandienen,' antwoordde Windekind.
'Weet ge dat uw koning van de partij is?' ging de glimworm voort.
'Is Oberon hier? Wel dat doet mij recht veel genoegen,' riep Windekind,
'ik ken hem persoonlijk.'
'O?' zeide de glimworm, 'ik wist niet dat ik de eer had ...' en zijn
lichtje ging bijna uit van schrik. 'Ja Z.M. houdt gewoonlijk meer van de
buitenlucht, maar voor een liefdadig doel is hij altijd te vinden. Het
zal wel een luisterrijk feest zijn.'
Dat was het inderdaad. De groote zaal in het konijnenhol was prachtig
versierd. De vloer was platgetreden en met geurig thijm bestrooid; dwars
voor den ingang hing een vleermuis aan de achterpooten. Deze riep de
namen der gasten af en diende tevens als gordijn, dat was een
zuinigheidsmaatregel. De wanden der zaal waren smaakvol gedecoreerd met
dorre bladen, spinnewebben en kleine hangende vleermuisjes. Tallooze
glimwormen kropen daartusschen en over de zoldering rond, en vormden een
alleraardigste beweeglijke verlichting. Er was aan 't eind der zaal een
troon gebouwd van stukjes vermolmd hout, die licht gaven. Dat was een
mooi gezicht!
Er waren veel gasten. Johannes voelde zich maar half thuis in de vreemde
menigte en drong dicht tegen Windekind aan. Hij zag er vreemde dingen.
Een mol sprak druk met een veldmuis over de fraaie verlichting en de
decoratie. In een hoekje zaten twee dikke padden hoofdschuddend tegen
elkaar te jammeren over het aanhoudend droge weer. Een kikvorsch poogde
gearmd met een hagedis een wandeling door de zaal te maken, wat hem
slecht afging, daar hij verlegen en gejaagd was en telkens te ver
sprong, waarbij hij soms de wandversiering danig in wanorde bracht.
Op den troon zat Oberon, de elfenkoning, omringd door een klein gevolg
elfen, die eenigszins minachtend op de omgeving neerzagen. De koning
zelf was naar vorstenwijze allerminzaamst en onderhield zich vriendelijk
met verschillende gasten. Hij kwam
|