and als
ik die zijn plicht doet, altijd voedsel zoekt en zoo hard eet, als hij
kan, wordt er door uit den koers gebracht.'
Onder luid gebrom vloog hij verder.
'Neemt hij ons kwalijk, dat wij niet eten?' vroeg Johannes.
'Ja, dat is zoo meikever-gewoonte. Bij de meikevers wordt het als
hoogste plicht beschouwd, veel te eten. Wil ik u eens de geschiedenis
van een jongen meikever vertellen?'
'Ja doe dat, Windekind.'
'Het was een mooie, jonge meikever, die pas uit den grond was gekropen.
Nu, dat was een groote verrassing. Een geheel jaar had hij onder de
donkere aarde gezeten en gewacht op den eersten warmen avond. En toen
hij zijn kop uit de kluitjes stak, bracht al dat groen en het wuivende
gras en de zingende vogels hem geheel in verlegenheid. Hij wist niet,
wat hij eigenlijk beginnen moest. Hij betastte de grashalmpjes in de
buurt met zijn sprieten en stak die waaiervormig uit. Daaraan merkte
hij, Johannes, dat hij een mannetje was. Hij was heel mooi in zijn
soort, had glanzige, zwarte pooten, een dik, bestoven achterlijf en een
borstschild, dat als een spiegel glom. Gelukkig zag hij al gauw, niet
ver van hem vandaan, een anderen meikever, wel niet zoo'n mooien, maar
een die al een dag vroeger uitgevlogen en dus al heel oud was. Heel
bescheiden, omdat hij nog zoo jong was, roept hij dezen aan.
'Wat wou je, vriendje!' zegt de tweede uit de hoogte, omdat hij zag, dat
het een nieuweling was, 'wou je mij den weg vragen?'
'Neen, ziet u! zeide de jongste beleefd, 'maar ik weet niet, wat ik hier
doen moet. Wat doet men zoo als meikever?'
'Zoo! zoo!' zeide de ander, 'weet je dat niet. Nu, dat neem ik niet
kwalijk, ik ben ook zoo geweest; luister maar goed, dan zal ik het je
zeggen. De hoofdzaak in het meikever-leven is eten. Niet ver hier
vandaan is een kostelijke lindenhaag, die is daar voor ons gezet om er
zoo vlijtig mogelijk van te eten.'
'Wie heeft die lindenhaag daar neergezet?' vroeg de jonge kever.
'Wel, een groot wezen, dat het heel goed met ons meent. Iederen morgen
komt hij langs de haag en wie dan het meeste gegeten heeft, neemt hij
tot zich, in een heerlijk huis, waar een helder licht schijnt en waar
alle meikevers gelukkig bijeen zijn. Wie echter, in plaats van te eten,
den ganschen nacht blijft rondvliegen, wordt door de vleermuis gevangen.'
'Wie is dat?' vroeg de nieuweling.
'Dat is een vreeselijk monster met scherpe tanden, dat plotseling achter
ons aan komt vliegen en ons onder afgrijs
|