ier, die was
aangesteld om de bladluisjes, waarvan de mieren den honingdauw trekken,
te bewaken. Daar zijn kudde erg rustig was, kon hij zich wel een poosje
met de vreemdelingen bemoeien en hun het groote nest laten zien. Het was
aan den voet van een ouden boomstam aangelegd, zeer groot en honderden
gangen en kamertjes rijk. De bladluisherder gaf uitleg en leidde de
bezoekers overal rond, tot in de kinderkamers, waar de jonge larven uit
de witte windsels kruipen. Johannes was verbaasd en opgetogen.
De oude mier vertelde, dat men in groote drukte leefde wegens den
veldtocht, die eerstdaags ophanden was. Men zou een andere mierenkolonie,
niet ver verwijderd, met een groote macht gaan overvallen, het nest
vernielen en de larven rooven of dooden, daarvoor zouden alle krachten
noodig zijn en men moest dus eerst het dringendste werk afdoen.
'Waarom is die veldtocht?' zeide Johannes, 'dat lijkt mij niet mooi.'
'Neen! neen!' zei de luizenhoeder, 'het is een zeer schoone en
lofwaardige tocht. Ge moet denken, het zijn de Strijd-mieren, die wij
gaan aanvallen, wij gaan hun geslacht uitroeien en dat is een zeer
goed werk.'
'Zijt gij dan geen Strijd-mieren?'
'Zeker niet! Wat denkt ge wel? Wij zijn Vrede-mieren.'
'Wat beteekent dat dan?'
'Weet ge dat niet? Dat zal ik u uitleggen. Eens waren alle mieren
voortdurend aan 't vechten, geen dag ging er om zonder groote
slachtingen. Toen kwam er een wijze, goede mier, die bedacht dat het
veel moeite zou besparen, als de mieren onderling afspraken niet meer
te vechten.
'Toen hij dat zeide, vond men het erg vreemd en om die reden begon men
maar met hem in kleine stukjes te bijten. Later kwamen nog andere mieren
die hetzelfde meenden. Ook die werden in kleine stukjes gebeten. Maar
eindelijk kwamen er zooveel, dat het stukbijten te veel werk was voor
de anderen.
'Toen noemden zij zich Vrede-mieren en hielden allen vol dat de eerste
Vrede-mier gelijk had; wie dat tegensprak beten zij op hun beurt in
stukjes. Op die manier zijn tegenwoordig bijna alle mieren Vrede-mieren
geworden, en de stukjes van de eerste Vrede-mier worden met zorg en
eerbied bewaard. Wij hebben den kop. Den echten. Wij hebben al twaalf
andere kolonies verwoest en uitgemoord, die beweerden den echten kop te
hebben. Nu zijn er nog maar vier over die dat doen. Zij noemen zich
Vrede-mieren, maar het zijn natuurlijk Strijd-mieren, want wij hebben
den echten kop en de Vredemier had maar een kop. Nu gaan wij eers
|