n.
Dan wandelden zij door het bosch en door de duinen, waaraan het bosch
grensde. Zij spraken over al wat zij zagen, over de boomen en de planten
en duinen. Johannes had een vreemd, duizelig gevoel, als hij met haar
liep, hij dacht zich somtijds weer zoo licht dat hij door de lucht zou
kunnen vliegen. Doch dat gebeurde nooit. Hij vertelde de geschiedenissen,
die hij van de bloemen en dieren wist door Windekind. Doch hij vergat hoe
hij ze geleerd had, en Windekind bestond niet meer voor hem, alleen
Robinetta. Hij genoot, als zij tegen hem lachte en hij vriendschap zag in
haar oogen en hij sprak tot haar, zooals hij vroeger tot zijn hondje
gesproken had: alles wat in hem opkwam, zonder weifeling of schuwheid.
De uren, dat hij haar niet zag, dacht hij aan haar, en elke bezigheid
deed hij met de vraag, of Robinetta het goed of mooi zou vinden.
En zij-zelve scheen altoos zoo blij, als zij hem zag; dan glimlachte zij
en liep haastiger. Zij had hem ook gezegd dat zij met niemand zoo graag
wandelde als met hem.
'Maar, Johannes,' vroeg zij eens, 'hoe weet je al die dingen? Hoe weet
je wat de meikevers denken, wat de lijsters zingen, hoe het er in het
konijnenhol en op den bodem van het water uitziet?'
'Ze hebben het mij verteld,' antwoordde Johannes, 'en ik ben zelf in een
konijnenhol geweest en op den bodem van het water.'
Robinetta trok de fijne wenkbrauwen samen en keek hem half spottend aan.
Doch zij vond geen valschheid.
Zij zaten onder seringenboomen, waarvan dikke, paarse bloemtrossen
afhingen. Voor hen lag de vijver, met riet en kroos. Zij zagen de zwarte
torretjes in kringen over het vlak glijden en roode spinnetjes bedrijvig
op en neder duiken. Het krioelde van wriemelend leven daar. Johannes
keek, in herinneringen verzonken, in de diepte en zeide:
'Daar ben ik eens gedoken; ik gleed langs een riethalm af en kwam op den
bodem. Die is heelemaal met dorre bladeren bedekt, dat loopt zoo licht
en zacht. Het is altijd schemerig, groene schemering, want het licht
valt door het groene kroos. En boven mijn hoofd zag ik de lange, witte
worteltjes van het kroos neerhangen. Er kwamen salamanders om mij heen
zwemmen, die zijn heel nieuwsgierig. Het is vreemd, als zulke groote
dieren zoo over je heen zwemmen, en ik kon niet ver vooruitzien, daar
was het donker, maar ook groen. En uit dat donker kwamen de dieren als
zwarte schaduwen te voorschijn. Watertorren met roeipooten en platte
wantsen, soms ook een klein vischje
|