nnikte voortdurend geheimzinnig, als een die een ander een verrassing
bereid heeft. Johannes vreesde hem zeer in die stemming.
Docter Cijfer bleef echter ernstig als altijd.
Zij gingen een verren weg dien morgen. In een spoortrein en te voet. Zij
gingen verder dan anders, nog nooit was Johannes buiten de stad
medegenomen.
Het was een warme, zonnige dag. Uit den spoortrein zag Johannes de
groote, groene weiden voorbijgaan met langgepluimd gras en grazende
koeien. Hij zag witte vlinders fladderen boven het bloemrijke land, waar
de lucht trilde van zonnehitte.
Doch opeens voelde hij een tinteling, daar strekte zich de lange,
golvende duinreeks uit!
'Nu Johannes!' grinnikte Pluizer. 'Nu krijg je toch je zin, zie je wel!'
Half ongeloovig bleef Johannes naar de duinen staren. Zij kwamen nader
en naderbij. De lange slooten aan beide zijden schenen om hun middelpunt
te draaien en snel vlogen enkele woningen langs den weg voorbij.
Toen kwamen de boomen: dichtbebladerde kastanjeboomen, rijkelijk bloeiend
met duizenden groote, witte of roode bloemtrossen, donker-blauwgroene
dennen, groote, statige linden.
Het was toch waarheid, hij ging zijn duinen weerzien.
De trein stond stil, en toen liepen de drie te voet, onder schaduwrijk
loof.
Daar was het donkergroene mos, daar waren de ronde plekken der zonnestralen
op den boschgrond, dat was de geur van berkenspruiten en dennenaalden.
'Is het waar! is het werkelijk waar?' dacht Johannes, 'zou het geluk komen?'
Zijn oogen schitterden en zijn hart klopte sterk. Hij begon te gelooven
aan zijn geluk. Deze boomen, dezen grond kende hij, dit boschpad was hij
vaak gegaan.
Zij waren alleen op den weg. Doch Johannes moest omkijken, alsof hen
iemand volgde. En hij meende tusschen het eikenloof de donkere figuur
van een mensch te zien, die telkens door de laatste kronkeling van het
pad verborgen bleef.
Pluizer keek hem valsch en geheimzinnig aan. Docter Cijfer liep met
lange schreden en staarde naar den grond.
De weg werd hem bekender en vertrouwder, iederen steen, ieder struikje
kende hij, toen verschrikte Johannes op eenmaal hevig, want hij stond
voor zijn eigen huis.
De kastanjeboom voor het huis breidde zijn groote, handvormige bladen
schaduwend uit. Tot boven in den hoogen top prijkten de prachtig witte
bloesems in de volle, ronde loovermassa.
Hij hoorde het geluid der opengaande deur, dat hij zoo goed kende, en
hij rook den geur van zijn eigen huis. Daar
|