voor zich!
'Maar Johannes, wat ben je toch dom! Zulke dingen kunnen immers niet
gebeuren!'
En Johannes wist niet wat hij denken moest.
'We zullen je gauw aan 't werk zetten. Dan zul je zulke domme vragen
niet meer doen.'
En zij gingen naar den docter Cijfer, die Johannes zou helpen vinden,
wat hij zocht.
Doch in de drukke straten hield Pluizer eenmaal plotseling stil en wees
Johannes een mensch uit de menigte.
'Ken je hem nog?' vroeg Pluizer en schaterde het uit toen Johannes bleek
werd en den man verschrikt nastaarde.
Hij had hem den vorigen nacht gezien, diep onder de aarde.
Vriendelijk ontving hen de docter en deelde Johannes zijn wijsheid mede.
Uren luisterde hij dien dag, en vele dagen daarna.
Wat hij zocht had de docter nog niet gevonden. Doch hij had het bijna,
zeide hij. Hij zou Johannes zoo ver brengen als hij zelve was en dan
zouden zij er beiden wel komen.
Johannes leerde en luisterde, ijverig en geduldig, dagen en maanden
lang. Hij gevoelde weinig hoop, doch hij begreep, dat hij nu door moest
gaan, zoo ver mogelijk. Hij vond het vreemd, dat terwijl hij licht
zocht, het hoe langer hoe duisterder om hem werd. Het begin van al wat
hij leerde was het best, doch hoe dieper hij doordrong hoe doodscher en
duisterder. Hij begon met planten en dieren, met al wat om hem was en
als hij er lang op gestaard had, werden het cijfers. Alles viel uiteen
tot cijfers, bladen vol cijfers. Dat vond docter Cijfer heerlijk, en hij
zeide, dat het hem licht werd, als de cijfers kwamen, doch voor Johannes
was dat duisternis.
Pluizer verliet hem niet en dreef en zweepte hem voort, als hij
moedeloos en vermoeid was. Alle oogenblikken van genot of bewondering
bedierf hij hem.
Johannes verbaasde en verheugde zich, toen hij leerde en zag, hoe fijn
de bloemen waren gebouwd, hoe zij vruchten vormden en hoe de insecten
hen onwetend hielpen in die taak.
'Dat is toch prachtig,' zeide hij, 'hoe juist is dat alles berekend en
hoe fijn en doelmatig gemaakt.'
'Ja, verbazend doelmatig,'zei Pluizer, 'jammer dat het grootste deel van
die doelmatigheid en fijnheid tot niets dient. Hoeveel bloesems worden
vruchten en hoeveel pitten worden boomen?'
'Maar het schijnt toch alles naar een groot plan gemaakt,' antwoordde
Johannes. 'Zie! de bijen zoeken honing voor zich zelven en weten niet
dat zij de bloemen helpen, en de bloemen lokken de bijen door hun kleur.
Het is een plan, en zij werken beide mede zonder het te weten
|