ht, zoo stil.' Daar kwam Robinetta. Het roodborstje was niet bij haar.
'Het is goed, Johannes,' riep ze luid; 'je mag komen en het boek zien.'
'Waar is het roodborstje?' vroeg Johannes twijfelend.
'Dat is niet meegekomen, we gaan toch immers niet wandelen.'
Hij ging mede, voortdurend bij zich-zelven denkende: 'Het kan niet, zoo
kan het niet, het moest alles heel anders zijn.'
Doch hij volgde het glanzig-blonde haar, dat hem voorlichtte. Ach! nu
ging het droevig met den kleinen Johannes. Ik wenschte, dat zijn
geschiedenis hier eindigde. Hebt gij wel eens heerlijk gedroomd, van een
toovertuin met bloemen en dieren, die u liefhadden en tot u spraken? En
hebt gij dan wel in uw droom het besef gekregen, dat gij spoedig zoudt
ontwaken en al die heerlijkheid verliezen? Dan poogt gij vruchteloos
haar vast te houden en wilt het koude morgenlicht niet zien.
Zulk een gevoel had Johannes toen hij medeging.
Hij kwam in een huis, in een gang, waar zijn voetstappen weerklonken.
Hij rook de lucht van kleederen en spijzen; hij dacht aan lange dagen,
toen hij thuis had moeten blijven, aan schoolwerk, aan al wat somber en
koud in zijn leven was geweest.
Hij kwam in een kamer met menschen. Hij zag niet hoeveel. Zij praatten,
doch toen hij binnenkwam werd het stil. Hij lette op het vloerkleed, het
had groote, onmogelijke bloemen met schelle kleuren. Zij waren even
vreemd en wanstaltig als die van het behangsel in zijn slaapkamer thuis.
'Is dat nu dat tuinmansjongetje?' zeide een stem recht tegenover hem.
'Kom maar hier, vriendje, je behoeft niet bang te zijn.'
En een andere stem klonk plotseling naast hem: 'Nu, Robbi, je hebt daar
wel een aardig vrijertje.'
Wat beteekende dat alles? Weer kwamen boven de donkere kinderoogen van
Johannes diepe rimpels, en verward en verschrikt keek hij rond.
Daar zat een zwart gekleede man en keek hem met koude, grijze oogen aan.
'En je wilde zoo kennis maken met het boek der boeken? Het verwondert
me, dat je vader, dien ik als een vroom man ken, je dat niet heeft
gegeven.'
'U kent mijn vader niet, die is ver weg.'
'Zoo! nu, dat is hetzelfde. Ziehier, mijn vriendje! lees hier veel in,
het zal je op je levensweg ...'
Doch Johannes had het boek reeds herkend. Zoo kon hij het ook niet
krijgen, het moest heel anders gaan. Hij schudde het hoofd.
'Neen, neen! dat is het niet wat ik bedoel. Dit ken ik. Dit is het niet.'
Hij hoorde geluiden van verbazing en voelde de blikken, die
|