FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78  
79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   >>  
kind! Windekind!' Daar was het konijnenhol, en de duin, waartegen hij eens geslapen had. Het grijze rendiermos was week en vochtig en kraakte niet onder zijn voet. De rozen waren uitgebloeid en de gele Teunisbloemen met haar bedwelmenden, flauwen geur staken bij honderden de kelken op. Hooger nog rezen de lange, trotsche toortsplanten met dikke, vilten bladeren. Zoekend speurde Johannes naar het fijne, bruinachtige loof van de duinroos. 'Waar is zij, Wistik, ik zie haar niet.' 'Ik weet er niet van,' zeide Wistik. 'Gij hebt het sleuteltje verborgen, ik niet.' Waar de roos gebloeid had, was een veld vol gele Teunisbloemen, die wezenloos naar boven keken. Johannes vroeg haar en ook de toortsplanten; die waren echter veel te trotsch, want haar lange bloemtros stak ver boven hem uit, en hij vroeg het aan de kleine, driekleurige viooltjes op den zandgrond. Doch niemand wist iets van de duinroos. Ze waren allen van dezen zomer. Zelfs de verwaande toortsplant, die zoo hoog was. 'Ach, waar is zij? waar is zij?' 'Hebt _gij_ mij ook al beet genomen?' zeide Wistik. 'Ik dacht het wel, dat heb je altijd met menschen.' En hij liet zich van Johannes' schouder glijden en liep weg tusschen het helm. Wanhopend staarde Johannes rond, daar stond een klein duinrozestruikje. 'Waar is de groote roos,' vroeg Johannes, 'de groote die hier vroeger stond?' 'Wij spreken niet met menschen,' zeide het struikje. Dat was het laatste, wat hij hoorde, al het levende om hem zweeg, alleen de helmen suisden in den zachten avondwind. 'Ben ik een mensch?' dacht Johannes. 'Neen, dat kan niet, dat kan niet. Ik wil geen mensch zijn. Ik haat de menschen.' Hij was moede en dof van geest. Hij ging liggen aan den rand van 't veldje, op het weeke, grijze mos, dat een vochtigen, sterken geur verspreidde. 'Nu kan ik niet terugkeeren, en nu zie ik Robinetta ook niet weer. Zou ik niet doodgaan, als ik haar niet heb? Zou ik blijven leven en een mensch zijn, een mensch zooals die anderen, die mij uitlachten?' Daar zag hij op eenmaal de twee witte vlinders weer, die van den kant der ondergaande zon naar hem toe fladderden. Gespannen volgde hij hun vlucht. Zouden zij hem den weg wijzen? Zij vlogen hem over 't hoofd, elkaar naderende en weer verlatende, om elkaar heen dwarrelende in wispelturig spel. Langzaam verwijderden ze zich van de zon en zweefden eindelijk over den rand der duinen naar het bosch, waarvan alleen de hoogste toppen n
PREV.   NEXT  
|<   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77   78  
79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   >>  



Top keywords:
Johannes
 

mensch

 

Wistik

 
menschen
 

duinroos

 

elkaar

 

alleen

 

groote

 

grijze

 

Teunisbloemen


toortsplanten

 
veldje
 

vochtigen

 
laatste
 
liggen
 

geslapen

 

sterken

 

verspreidde

 

waartegen

 

doodgaan


Robinetta

 

terugkeeren

 

hoorde

 

avondwind

 

vochtig

 
zachten
 

rendiermos

 

helmen

 

suisden

 

levende


zooals

 

dwarrelende

 
wispelturig
 

verlatende

 

naderende

 

Windekind

 

Langzaam

 

verwijderden

 

waarvan

 

hoogste


toppen
 
duinen
 

zweefden

 

eindelijk

 

vlogen

 
eenmaal
 

vlinders

 
uitlachten
 
struikje
 

anderen