n of onzichtbaar maken.
Doch hij kon zijn oogen niet meer afwenden.
'Alleen menschen worden verliefd, Johannes, hoor je! en dat is maar goed
ook, anders waren ze er al lang niet meer. En jij bent verliefd als de
beste, al ben je nog zoo klein. Aan wie denk je op 't oogenblik?'
'Aan Robinetta!' fluisterde Johannes nauwelijks hoorbaar.
'Naar wie verlang je het meest?'
'Robinetta!'
'Zonder wie denk je niet te kunnen leven?'
Johannes' lippen bewogen geluidloos: 'Robinetta!'
'Nu dan, ventje,' grinnikte Pluizer, 'wat verbeeld je je dan, een elf te
zijn? Elfen worden niet verliefd op menschenkinderen.'
'Maar het was Windekind ...' stamelde Johannes in zijn verlegenheid. Toen
keek Pluizer ontzettend valsch en greep Johannes met zijn beenige handjes
bij de ooren.
'Wat is dat voor onzin! Wou je mij met dien snuiter bang maken? Die is
nog veel dommer dan Wistik, veel dommer. Hij weet er niets van. En wat
erger is, hij bestaat heelemaal niet en heeft nooit bestaan. Ik besta
alleen, begrijp je? En als je mij niet gelooft, zal ik je laten voelen,
dat ik er ben.'
En hij schudde den armen Johannes hard bij de ooren. Deze riep:
'Maar ik heb hem toch zoo lang gekend, en ik ben zoo ver met hem
weggetrokken.'
'Gedroomd heb je, zeg ik. Waar is dan je sleuteltje, he? Maar nu droom
je niet, voel je wel?'
'Au!' riep Johannes, want Pluizer kneep.
Het was reeds donker, en de vleermuizen vlogen nu dicht langs hunne
hoofden en piepten schril. De lucht was zwart en zwaar, geen blad bewoog
in het bosch.
'Mag ik naar huis gaan?' smeekte Johannes.'Naar mijn vader?'
'Je vader? wat wil je daar doen?' zei Pluizer. 'Die man zal je wel
vriendelijk ontvangen, nadat je zoo lang bent weggebleven.'
'Ik verlang naar huis,' zeide Johannes, en hij dacht aan de huiskamer
met het heldere lamplicht, waar hij zoo vaak bij zijn vader zat,
luisterend naar het krassen van diens pen. Daar was het vredig en
gezellig.
'Ja, dan hadt je maar niet weg moeten gaan en weg moeten blijven, ter
wille van dien mallen snuiter, die niet bestaat. Nu is het te laat. En
het komt er ook niet op aan, ik zal wel voor je zorgen. Of ik het doe of
je vader, dat is eigenlijk precies hetzelfde. Zoo'n vader, dat is toch
maar verbeelding. Heb je hem soms zelf uitgezocht? Denk je dat er geen
anderen zijn even goed en even knap? Ik ben even goed en veel knapper,
veel knapper.'
Johannes had geen moed tot antwoorden, hij sloot de oogen en knikte
flauw.
|