FREE BOOKS

Author's List




PREV.   NEXT  
|<   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77  
78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   >>  
t, bengel! hoor je niet? Pas op, als je 't hart hebt weer te komen!' En de pijnlijke greep leidde hem door de klinkende gang, de glazen deur rammelde, en Johannes stond buiten, onder de donkere, laag drijvende wolken. Hij weende niet meer en staarde stil voor zich uit, terwijl hij langzaam voortliep. De droevige rimpels boven zijn oogen waren dieper, en gingen niet meer weg. Het roodborstje zat in een lindenhaag en keek naar hem. Hij stond stil en staarde zwijgend terug. Doch er was geen vertrouwen meer in de schuwe, glurende oogjes, en toen hij een stap naderde, vloog het vlugge diertje in een snorrende vlucht heen. 'Weg! weg! een mensch,' tjilpten de musschen, die op het tuinpad bij elkaar zaten, en zij vlogen naar alle zijden uiteen. Ook de opene bloemen lachten niet, maar staarden ernstig en onverschillig, zooals zij bij iederen vreemde doen. Doch Johannes vatte die teekens niet, maar dacht aan de krenking, die de menschen hem hadden aangedaan. Het was hem of zijn innig binnenste door koude, harde handen was ontwijd. 'Zij zullen mij gelooven,' dacht hij; 'ik zal mijn sleuteltje halen en het hun toonen.' 'Johannes! Johannes!' riep een fijn stemmetje. Daar zat een vogelnestje in een hulstboom, en de groote oogen van Wistik keken over den rand. 'Waar gaat ge heen?' 'Het is alles uw schuld, Wistik,' zeide Johannes. 'Laat mij met rust!' 'Wat doet ge er ook met menschen over te spreken, menschen begrijpen u toch niet. Waarom zegt ge die dingen aan menschen? dat is heel dom.' 'Zij hebben mij uitgelachen en pijn gedaan. Het zijn ellendige wezens! ik haat ze.' 'Neen Johannes, ge houdt van hen.' 'Neen! neen!' 'Anders zou het u minder verdriet doen, dat zij niet zijn als gij; dan zou het u niet kunnen schelen, wat zij zeggen. Ge moet u minder om menschen bekommeren.' 'Ik wil mijn sleuteltje. Ik wil het hun toonen.' 'Dat moet ge niet doen, ze zouden u toch niet gelooven. Waartoe zou het dienen?' 'Ik wil mijn sleuteltje, onder den rozenstruik. Weet ge dien te vinden?' 'Ja wel! bij den vijver, niet waar? Ja dien weet ik.' 'Breng mij er dan, Wistik!' Wistik klom op Johannes' schouder en zeide hem den weg. Zij liepen den ganschen dag, het woei en van tijd tot tijd vielen regenbuien, doch tegen den avond werden de wolken stil en verlengden zich tot lange gouden en grauwe strooken. Toen zij aan het duin kwamen, dat Johannes kende, werd het hem week te moede en hij fluisterde telkens 'Winde
PREV.   NEXT  
|<   53   54   55   56   57   58   59   60   61   62   63   64   65   66   67   68   69   70   71   72   73   74   75   76   77  
78   79   80   81   82   83   84   85   86   87   88   89   90   91   92   93   94   95   96   97   98   99   100   >>  



Top keywords:
Johannes
 

menschen

 

Wistik

 
sleuteltje
 

staarde

 

minder

 

toonen

 

wolken

 

gelooven

 

wezens


uitgelachen

 
ellendige
 

gedaan

 
schuld
 
dingen
 

Waarom

 

spreken

 

begrijpen

 

hebben

 

zouden


werden

 

verlengden

 

regenbuien

 

ganschen

 

vielen

 
gouden
 

grauwe

 

fluisterde

 

telkens

 

strooken


kwamen

 

liepen

 
schouder
 

zeggen

 

bekommeren

 

schelen

 

kunnen

 

Anders

 

verdriet

 

vijver


vinden
 
Waartoe
 

dienen

 

rozenstruik

 

binnenste

 
dieper
 

gingen

 
roodborstje
 
rimpels
 

langzaam