daar is alles het veiligst.
Wil ik het bewaren?'
'Neen! niet hier op school.'
'Begraaf het dan buiten in de duinen. Ik zal aan mijn neef de veldmuis
laten weten, dat hij er op passen moet.'
'Dank je muisje!'
Bom! Bom! Daar kwam de meester aanstappen. In den tijd dat Johannes zijn
pen indoopte, was het muisje verdwenen. De meester, die zelf naar huis
verlangde, schold Johannes achtenveertig strafregels kwijt.
Twee dagen lang leefde Johannes in voortdurenden angst. Hij werd streng
in het oog gehouden en alle gelegenheid, om naar de duinen te ontsnappen,
hem ontnomen. Het werd Vrijdag en nog liep hij met het kostbare sleuteltje
rond. Den volgenden avond moest hij verschoond worden, men zou het
sleuteltje ontdekken en hem afnemen, hij ijsde bij de gedachte. In huis
of tuin durfde hij het niet verbergen, geen plekje scheen hem veilig
genoeg.
Het werd Vrijdagavond en de schemering begon te vallen. Johannes zat
voor het venster van zijn slaapkamer en keek verlangend naar buiten,
over de groene heesters van den tuin, naar de verre duinen. 'Windekind!
Windekind! help mij,' fluisterde hij angstig.
Daar ruischte een zachte vleugelslag naast hem, hij rook den geur van
lelien van dalen en hoorde plotseling de bekende, zoete stem.
Windekind zat naast hem op de vensterbank en liet de klokjes van een
lelie van dalen aan den slanken stengel wiegelen.
'Zijt gij daar eindelijk! Ik heb zoo naar u verlangd!' zeide Johannes.
'Ga met mij mede, Johannes, wij zullen uw sleuteltje gaan begraven.'
'Ik kan niet,' zuchtte Johannes droevig.
Doch Windekind vatte hem bij de hand, en hij gevoelde hoe hij, licht als
het gepluisde zaadje van een paardebloem, wegzweefde door de stille
avondlucht.
'Windekind,' zeide Johannes onder het zweven, 'ik houd zooveel van u. Ik
geloof dat ik alle menschen voor u zou willen geven en Presto ook.'
Windekind zeide: 'en Simon?'
'O, het kan Simon niet zooveel schelen, of ik van hem houd. Ik geloof,
dat hij dat te kinderachtig vindt. Simon houdt alleen maar van de
vischvrouw en dat ook alleen maar, als hij honger heeft. Gelooft ge, dat
Simon een gewone kat is, Windekind?'
'Neen, hij is vroeger een mensch geweest.'
Hoe-oe-oe! boms! daar vloog een dikke meikever tegen Johannes aan. 'Kunt
gij niet beter voor u uitkijken,' bromde de meikever 'dat elfengoed
vliegt maar, alsof het de heele lucht in pacht had! Dat heb je van die
nietsdoeners, die altijd maar voor hun plezier rondzwerven, iem
|