j er vlug en luchtig tegen op.
Halverwege den top was een konijnenhol.
Het konijntje, dat er thuis hoorde, lag met kop en voorpooten uit den
ingang. De duinrozen bloeiden nog en haar fijne, zachte geur mengde zich
met dien van het thijmkruid, dat op den duintop groeide.
Johannes had dikwijls konijntjes in hun hol zien verdwijnen en dan
gedacht: hoe zou het daarbinnen uitzien? Hoeveel zouden er daar wel bij
elkaar zitten en zouden zij het niet benauwd hebben?
Hij was dan ook zeer verheugd, toen hij zijn metgezel aan het konijntje
hoorde vragen of zij het hol eens mochten bezien. 'Wat mij betreft,
wel!' zeide het konijntje. 'Maar het treft ongelukkig, dat ik van avond
juist mijn hol heb afgestaan voor het geven van een weldadigheidsfeest,
en dus eigenlijk geen baas ben in mijn huis.'
'Ei! Ei! is er een ongeluk gebeurd?'
'Ach ja!' zei het konijntje weemoedig: 'Een groote ramp! Wij komen het
in geen jaren te boven. Een duizend sprongen hier vandaan is een
menschenhuis gebouwd, zoo groot! zoo groot!--En er zijn menschen komen
wonen met honden. Er zijn wel zeven leden van mijn familie bij omgekomen
en nog driemaal zooveel van hol beroofd. En het is met het geslacht Muis
en de familie Mol nog erger gegaan. Ook de Padden hebben zwaar geleden.
Nu hebben wij een feest op touw gezet voor de nagelaten betrekkingen.
Ieder doet het zijne, ik geef mijn hol. Men moet wat over hebben voor
zijne medeschepselen.'
Het meewarige konijntje zuchtte en haalde met den rechter voorpoot het
lange oor over zijn kopje, om er een traan mede uit het oog te wisschen.
Dat was zoo zijn zakdoek.
Daar ritselde iets in het helm en een dikke, logge gedaante kwam op het
hol toe scharrelen.
'Kijk!' riep Windekind, 'daar komt vader Pad ook al aangehuppeld. Wel!
wel! durft ge nog zoo laat op 't pad, Pad!'
De Pad nam geen notitie van de scherts. Aardigheden op zijn naam
verveelden hem al lang. Bedaard legde hij een volle korenaar, netjes in
een droog blad gewikkeld, bij den ingang neer en klom behendig over den
rug van het konijntje in het hol. 'Mogen wij binnengaan?' zeide Johannes,
die erg nieuwsgierig was. 'Ik zal ook wat geven.'
Hij herinnerde zich dat hij in zijn zak nog een beschuitje had. Een rond
beschuitje van Huntley en Palmers. Toen hij het te voorschijn haalde,
bemerkte hij eerst hoe klein hij geworden was. Hij kon het nauwelijks
met twee handen tillen en begreep niet hoe het nog in zijn broekzak
gezeten had. 'Dat is zeer kostba
|