orschen sprongen hoog op hun achterste pooten, een oude rat
draaide zoo woest, dat alle dansers voor hem op zij weken, en ook een
vette boomslak waagde een toertje met een mol, maar gaf het spoedig op,
onder voorwendsel dat ze er een steek van in de zij kreeg, de ware reden
was, dat ze het niet best kon.
Het ging echter zeer ernstig en plechtig toe. Men maakte er een
gewetenszaak van, en gluurde angstig naar den koning om een teeken van
goedkeuring op zijn gelaat te zien. Maar de koning was bang om
ontevredenen te maken en keek zeer strak. Zijn gevolg rekende het
beneden hunne danskunst mede te doen.
Johannes had zich bij dien ernst lang goed gehouden. Doch toen hij een
klein padje zag rondzwieren met een lange hagedis, die het ongelukkige
padje soms hoog boven den grond tilde en een halven cirkel in de lucht
liet beschrijven, barstte zijn vroolijkheid in een schaterlachen uit.
Dat gaf opschudding. De muziek zweeg. De koning keek verstoord om. De
ceremoniemeester vloog in volle vaart op den lacher toe en verzocht hem
dringend zich wat gepaster te gedragen. 'Dansen is een ernstige zaak,'
zeide hij, 'en volstrekt geen bezigheid om uit te lachen. Het is hier
een deftig gezelschap, waar men niet zoo maar voor de grap danst. Ieder
deed zijn best en niemand verlangde uitgelachen te worden. Dat is een
grofheid. Men is hier bovendien op een treurfeest om droevige redenen.
Men moet zich hier fatsoenlijk gedragen en niet handelen, alsof men bij
menschen was!'
Daar verschrikte Johannes van. Overal zag hij vijandige blikken. Zijn
vertrouwelijkheid met den koning had hem vele vijanden bezorgd.
Windekind trok hem ter zijde:
'Het is maar beter, dat wij weggaan, Johannes!' fluisterde hij, 'gij
hebt het weer verkorven. Ja! Ja! dat komt er van, als men bij menschen
is opgevoed!'
Haastig glipten zij onder de vleugels van den vleermuisportier door en
kwamen in de duistere gang. De beleefde glimworm wachtte hen op.
'Hebt gij u goed geamuseerd?' vroeg hij. 'Hebt gij koning Oberon
gesproken!'
'O ja! het was een vroolijk feest,' zei Johannes, 'moet gij hier altijd
in de donkere gang blijven?'
'Dat is eigen vrije keuze,' zeide de glimworm op weemoedig bitteren
toon. 'Ik houd niet meer van die ijdelheden.'
'Kom,' zeide Windekind, 'dat meent gij niet.'
'Het is zooals ik zeg. Vroeger,--vroeger was er een tijd dat ik ook naar
feesten ging en danste en mij met zulke beuzelingen ophield. Maar nu ben
ik door het lijden gelou
|