het volkslied overwoekerd. De gedichten worden niet slechts geciteerd;
er worden ook motieven aan ontleend, en de dichter gaat hier zoo ver,
dat hij den hoofdpersoon, wiens naam en wiens lot ten deele ook uit een
volkslied stamt, in een lyrische stemming stukken uit dat lied laat
citeeren, als om te bewijzen, welk lot hem wacht. De verbinding tusschen
den inhoud der verschillende liederen wordt teweeggebracht door
overgangsleden van eigen vinding. Hierbij is o.a. het reeds genoemde
stuk _Sankthansnatten_, dat zelf niet op volksliederen berust, gebruikt.
Het denkbeeld, om op grond van volksliederen lyrische drama's samen te
stellen, is niet het eerst in Ibsen opgekomen. Hierin had hij een
voorganger in den Deenschen dichter Henrik Hertz, die in dit genre
opgang gemaakt had, met name in zijn drama _Svend Dyrings Hus_. Wanneer
men echter op dien grond wel gemeend heeft, dat Ibsen het werk van Hertz
nagevolgd heeft, dan berust dat oordeel op een zeer oppervlakkige
kennisname, en met recht heeft de dichter in de voorrede bij eene latere
uitgave zich tegen zulk een uitspraak verzet. De originaliteit van _Olaf
Liljekrans_ is duidelijk voor ieder, die het stuk ernstig bestudeert, en
een ernstige studie is het overwaard, o.a. omdat het een overgangsstuk
is. Het toont, dat de dichter bezig is, eene krachtige ontwikkeling
door te maken, dat de macht van consequentie en menschenschildering, die
het onpersoonlijke der volkslyriek breken zal, reeds aanwezig is. En zoo
gaat hij hier reeds op vele plaatsen boven zijn programma uit. Maar de
dichter is zich deze komende breuk nog niet bewust; het enthousiasme
voor het volkslied beheerscht nog zijn kunsttheorie. Hij gaat zelfs zoo
ver, dat hij tegen zijn gewoonte in een aesthetische verhandeling
schrijft, waarin hij het nieuwe genre voor den kunstvorm der toekomst
proclameert. Deze verhandeling--later uitgegeven in het tiende deel
zijner _Samlede Vaerker_--verscheen na de beide tooneelstukken en
beteekent tevens voor Ibsen het slot. Reeds in het volgende jaar (1857)
verscheen _Hermaendene_, dat eene nieuwe periode in Ibsen's productie
opent. Intusschen had ook de kritiek zich tegen het lyrische drama
gekeerd. In 1857 schreef een student, Olav Skavlan, onder den pseudonym
Jokum Pjurre, eene comedie _Gildet paa Maerrahoug_, waarvan reeds de
titel toont, dat het vooral tegen Ibsen's drama gemunt is (_maer_
beteekent merrie).
Wat vooral aan de beide stukken van Ibsen nu nog waarde geeft,
|