en Henrik 7 jaar oud was, leed de vader verliezen,
en de knaap leerde nu na den welstand ook de armoede en de daarmee
gepaard gaande vernedering kennen. Op jeugdigen leeftijd werd hij te
Grimstad in een apotheek neergezet, om daar zijn brood te verdienen. In
de nachtelijke uren las hij Latijn, om zich voor het studenten-examen te
bekwamen; in de uren, die hij daarvan nog wist over te houden, dichtte
hij. Zoo is zijn eerste drama _Catilina_ ontstaan in den winter 1848-'49
(uitgegeven 1850). In 1850 reisde de jonge dichter naar Kristiania,
bezocht de studentenfabriek, schreef een kort tooneelstuk _Kaempehoien_
van niet zeer groote beteekenis, en legde het examen af, dat het eerste
doel van zijn oponthoud in de hoofdstad was geweest. In 1851 kreeg hij
een aanstelling aan het in 1850 geopende nationale theater te Bergen,
met de speciale instructie, voor het theater stukken te schrijven, en nu
volgen snel op elkander _Sankthansnatten, Fru Inger til Ostraat, Gildet
paa Solhoug_ en _Olaf Liljekrans_. Het eerste van deze werken is van
geen zelfstandige beteekenis; het tweede behoort tot een ander genre;
over de beide laatste zal hier iets gezegd worden.
Toen Ibsen _Gildet paa Solhoug_ schreef, waren zijne oogen reeds
opengegaan voor de beteekenis, die de sagalitteratuur voor de nieuwe
letterkunde kon hebben, maar het verschijnen der volksliederen leidde
zijne gedachten in eene andere richting. _Gildet paa Solhoug_ zou, wat
de stof betreft, tot de historiseerende richting kunnen worden gerekend;
de tijd der handeling wordt ook aangegeven (14e eeuw), en door het
hoofdmotief van het stuk, dat inhoudt, hoe eene vrouw in een haar
onwaardig huwelijk versmacht en eindigt met tot misdaad haar toevlucht
te nemen, om uit dat huwelijk verlost te worden, is het stuk eene
voorstudie voor _Hermaendene paa Helgeland_, dat geheel onder den invloed
der sagalitteratuur staat. Maar de geest van het stuk is die der
volkspoezie. Lyrische ontboezemingen zijn aan de orde, volksliederen
worden aanhoudend geciteerd, de stijl is bloemrijk en gevoelig. Voor
_Olaf Liljekrans_ bestaan verschillende voorstudien. Voor een van deze,
en wel diegene, welke aan het latere werk direct ten grond ligt (_Rypen
i Jostedal_, een fragment), is de stof ontleend aan de verzameling
volkssagen van Faye, die hierboven genoemd werd. Wij hebben
hier dus een stof, die met Asbjornsen's vertellingen punten van
aanraking heeft. Maar ook hier is de oorspronkelijke stof geheel door
|